ECLI:NL:CRVB:2016:4678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een werknemer na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder werkzaam was als medewerker bij de gemeente Helmond. Appellante meldde zich op 14 januari 2015 ziek met klachten van zware griep, bronchitis, een burnout en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 23 juni 2015, werd appellante per 29 juni 2015 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid, wat leidde tot de intrekking van haar ziekengeld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond, wat resulteerde in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellante te twijfelen. De Raad benadrukte dat de klachten van appellante, waaronder PTSS, niet voldoende waren onderbouwd en dat de sociale omstandigheden van appellante niet relevant waren voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante per 29 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld, en dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, met N. Veenstra als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 december 2016.