ECLI:NL:CRVB:2016:4676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
16-4068 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder als slager werkte. Appellant meldde zich ziek op 2 december 2014 met klachten aan het rechteroor en hoofdpijn, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na verschillende bezoeken aan verzekeringsartsen van het Uwv, werd appellant per 10 juni 2015 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv besloot op 8 juni 2016 dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat was zijn arbeid te verrichten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn lichamelijke en psychische klachten hem arbeidsongeschikt maakten. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant de maatgevende arbeid kon verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/4068 ZW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 mei 2016, 15/6109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als slager voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op
30 september 2014 beëindigd. Appellant heeft zich op 2 december 2014 ziek gemeld met klachten aan het rechter oor en hoofdpijn. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 22 januari 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv, die daarna informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en de behandeld KNO-arts van appellant. Appellant heeft op 24 maart 2015 opnieuw het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de informatie van de huisarts en de KNO-arts betrokken bij het onderzoek en daarna informatie opgevraagd bij de behandelend GZ-psycholoog. Nadat de psycholoog informatie heeft verstrekt, heeft appellant op
18 mei 2015 opnieuw het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant per 10 juni 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van slager. Bij besluit van 8 juni 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 10 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
18 augustus 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden bestaat te twijfelen aan diens standpunt dat appellant, ondanks de duizeligheidsklachten, de rugklachten, de hoofdpijn en de psychische klachten, op de datum in geding in medische zin in staat is zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft appellant terecht met ingang van 10 juni 2015 ziekengeld geweigerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, net als in bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen ten gevolge van lichamelijke en psychische klachten nog steeds van zodanige aard zijn dat hij arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn maatgevende arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat betreft het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Ziektewet voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat dat de gehoorproblemen van zijn rechteroor het klantcontact dat hij heeft als slager bemoeilijken en hij die functie daarom niet kan verrichten. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beoordeeld dat de functie ondanks de gehoorproblemen voor appellant geschikt is. Appellant moet bij klantcontact weliswaar eerst in de richting van het geluid kijken en de klant aankijken, maar daarna blijft klantcontact volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed mogelijk. Nu appellant dit standpunt niet nader heeft betwist bestaat er geen aanleiding het Uwv niet te volgen in zijn conclusie.
4.4.
Er zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over de medische belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft juist geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant de maatgevende arbeid kan verrichten en terecht per 10 juni 2015 ziekengeld heeft geweigerd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

RB