In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een woonvoorziening in de vorm van een traplift en een tweede toilet door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, die beperkingen ondervindt door gewrichtsklachten, een hartklepafwijking en psychische problemen, had in 2013 een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft deze aanvraag in juli 2013 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Het college handhaafde de afwijzing in december 2013 en maart 2014, met als argument dat de aanvragen niet voldeden aan de voorwaarden van de Wmo en de bijbehorende verordening.
Tijdens de zitting op 13 april 2016 heeft het college aangegeven een medisch onderzoek te willen laten verrichten. Dit onderzoek vond plaats op 26 mei 2016, waaruit bleek dat appellante in staat was om de trap op en af te lopen, ondanks haar beperkingen. Het college concludeerde dat er geen noodzaak was voor het plaatsen van een traplift. De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten onzorgvuldig waren voorbereid en niet op een deugdelijke grondslag berustten, maar dat de aanvragen om een woonvoorziening terecht waren afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.976,- bedroegen.