ECLI:NL:CRVB:2016:4651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15/3917 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van inkomstenkorting en herziening van de hoogte van de garantie-uitkering in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 24 april 2015, betrof de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de daaruit voortvloeiende inkomstenkorting. Appellant had eerder aangegeven samen te wonen met een partner, wat leidde tot de toepassing van een inkomstenkorting en de vaststelling van zijn garantie-uitkering op € 0,00 per maand, met ingang van 1 oktober 2013.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 is appellant niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de inkomstenkorting terecht was toegepast. De Raad oordeelde dat de garantie-uitkering opnieuw moest worden vastgesteld in het geval van samenwoning, zoals bepaald in artikel 59 van de Wubo. De Raad concludeerde dat de bruto-inkomsten van appellant en zijn partner hoger waren dan de aan appellant toegekende garantie-uitkering, waardoor de vaststelling van de uitkering op € 0,00 gerechtvaardigd was.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen de hoogte van de tegemoetkoming voor deelname aan het maatschappelijk verkeer niet-ontvankelijk was, omdat er geen nieuw besluit was genomen. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, en het bestreden besluit in stand gehouden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.T. Boerlage, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke, op 8 december 2016.

Uitspraak

15/3917 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 8 december 2016
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 april 2015,
kenmerk BZ01805468 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als
burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem zijn met ingang van 1 september 2004 toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo, een garantie-uitkering en verschillende voorzieningen.
1.2.
Naar aanleiding van de mededeling van appellant dat hij samenwonend is met D, heeft verweerder bij besluit van 14 oktober 2014 een inkomstenkorting toegepast en de hoogte van de garantie-uitkering met ingang van 1 oktober 2013 vastgesteld op € 0,00 per maand. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met de toeslag inzake de premie ziektekostenverzekering zoals aangekondigd in de brief van 19 september 2014. Dit heeft echter niet geleid tot een betaalbare garantie-uitkering.
1.3.
Bij bestreden besluit van 24 april 2015 is het bezwaar van appellant voor zover gericht tegen de tegemoetkoming voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (dmv)
niet-ontvankelijk verklaard, omdat over de hoogte van de tegemoetkoming dmv geen nieuw of nader besluit is genomen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2
.In beroep komt appellant op tegen de inkomstenkorting en de hoogte van de toelage dmv. Hij wijst op zijn onkosten welke voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In geschil is of de garantie-uitkering vanwege de samenwoning van appellant met ingang van 1 oktober 2013 terecht is vastgesteld op € 0,00 per maand. In het kader van dit geschil dient de vraag te worden beantwoord of verweerder de inkomstenkorting juist heeft vastgesteld. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.2.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wubo dient de
garantie-uitkering van appellant opnieuw te worden vastgesteld wanneer hij in het huwelijk treedt of duurzaam een gezamenlijke huishouding gaat voeren.
3.3.
Ingevolge artikel 29, eerste lid van de Wubo dient op de garantie-uitkering in mindering te worden gebracht alle over de overeenkomstige periode genoten bruto-inkomsten, uit welken hoofde dan ook, van appellant en zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam samenleeft.
3.4.
Verweerder heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Wubo bij de vaststelling van de garantie-uitkering terecht de bruto AOW- en pensioeninkomsten van appellant en D in aanmerking genomen. Omdat deze bruto-inkomsten hoger zijn dan de aan appellant toegekende garantie-uitkering en toeslag inzake de ziektekostenpremie, is door verweerder de betaalbaarstelling van de garantie-uitkering terecht vastgesteld op € 0,00. Het betoog van appellant dat verweerder bij de vaststelling van de inkomstenkorting diende uit te gaan van netto-inkomsten treft geen doel. Evenmin kunnen de door appellant opgevoerde onkosten leiden tot het alsnog (gedeeltelijk) betaalbaar stellen van de garantie-uitkering. Voor zover appellant meent dat deze onkosten voor vergoeding in het kader van de Wubo in aanmerking komen, kan hij daartoe een verzoek indienen bij verweerder.
3.5.
De Raad volgt verweerder verder in zijn standpunt dat het bezwaar voor zover gericht tegen de in het bestreden besluit vermelde tegemoetkoming dmv niet-ontvankelijk is, omdat geen nieuw of nader besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb over de hoogte van deze vergoeding is genomen. De hoogte van de toeslag is immers niet gewijzigd.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD