ECLI:NL:CRVB:2016:4648
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, een verzoek ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant heeft gezondheidsklachten ingediend die hij toeschrijft aan zijn verblijf in opvangkampen tijdens de Bersiap-periode. Zijn aanvraag werd in 1999 afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat hij betrokken was bij ongeregeldheden. Appellant heeft sindsdien meerdere verzoeken tot herziening ingediend, die telkens zijn afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat voor toewijzing van een aanvraag op grond van de Wubo, de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De Raad heeft geconcludeerd dat de overgelegde verklaringen niet aantonen dat appellant persoonlijk betrokken was bij dergelijke gebeurtenissen. De Raad heeft ook overwogen dat de erkenning van appellant onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) niet relevant is voor de beoordeling onder de Wubo, aangezien de criteria voor de AOR ruimer zijn.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, met A. Mansourova als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2016.