ECLI:NL:CRVB:2016:4616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante, die als thuishulp werkte, meldde zich ziek op 8 maart 2010 en heeft na haar zwangerschapsverlof opnieuw ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 10 juni 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er sprake was van verdergaande beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verzekeringsartsen hun onderzoek op zorgvuldige wijze hebben uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische rapporten en dat appellante op 24 september 2014 in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 30 november 2016.