ECLI:NL:CRVB:2016:4615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante, die tot 30 november 2008 als archiefmedewerkster werkte, meldde zich op 16 september 2010 ziek met nek- en hoofdpijnklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 13 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante ontving vanaf dat moment weer een WW-uitkering.
Na een periode van ziekte en meerdere bezoeken aan een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv op 19 maart 2014 dat appellante per 21 maart 2014 geschikt was voor bepaalde functies en dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv en oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsarts zorgvuldig waren uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de geselecteerde functies te belastend voor haar waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de geschiktheid van appellante voor de functies die haar waren voorgehouden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.