ECLI:NL:CRVB:2016:4609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
16/1678 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft appellante op 11 maart 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 8 mei 2014 afgewezen, omdat appellante niet beschikte over een geldige verblijfstitel. De rechtbank heeft deze afwijzing op 9 april 2015 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen. Na het verzoek om aanvullende informatie van het college heeft appellante enkele gegevens verstrekt, maar deze waren onvoldoende om haar financiële situatie duidelijk te maken. Het college heeft daarop op 4 juni 2015 het bezwaar tegen de afwijzing opnieuw ongegrond verklaard, omdat appellante niet alle gevraagde informatie had verstrekt.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 22 november 2016 geoordeeld dat appellante niet voldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Ondanks dat zij haar vaste lasten heeft voldaan, heeft zij niet kunnen aantonen hoe zij dit heeft gefinancierd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

16/1678 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 februari 2016, 15/3540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.B.H. Fijneman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 11 maart 2014 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 8 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2014, afgewezen op de grond dat appellante niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Bij uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 juli 2014 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
1.2.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college nadere gegevens bij appellante opgevraagd ter beantwoording van de vraag hoe zij voorafgaande aan de aanvraag om bijstand in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Appellante heeft bij brief van 27 mei 2015 verscheidene nadere gegevens verstrekt en - onder meer - naar voren gebracht dat zij vanaf begin 2013 een wekelijkse opbrengst had uit de verkoop van de daklozenkrant, maar hiervan geen administratie heeft bijgehouden. Appellante heeft geleefd van de opbrengst van de verkoop van de daklozenkrant die netto ongeveer € 200,- bedroeg, van toeslagen en van kinderbijslag. Verder kreeg appellante eten van de voedselbank en kreeg zij soms wat kleding van derden.
1.3.
Bij besluit van 4 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2014 opnieuw ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven en niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt omtrent haar financiële situatie voorafgaande aan haar aanvraag om bijstand. Daardoor heeft het college het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het college na terugverwijzing door de rechtbank appellante niet nogmaals heeft gehoord. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat appellante voldoende in de gelegenheid was gesteld om haar standpunt toe te lichten en om nadere stukken over te leggen, en omdat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
Indien de belanghebbende de inlichtingenplicht niet in voldoende mate nakomt en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd (onder meer de uitspraak van
6 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0486).
4.4.
Niet in geschil is dat appellante de maandelijkse vaste lasten steeds heeft voldaan. Appellante heeft onvoldoende inzicht verschaft in haar financiële situatie, nu zij niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt hoe zij voorafgaand aan de aanvraag haar vaste lasten heeft betaald. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat appellante met de verkoop van de straatkrant € 200,- netto per maand heeft verdiend, is er een onverklaarbaar verschil in omvang tussen enerzijds de vaste lasten van appellante en anderzijds haar inkomsten. Appellante heeft in haar brief van 27 mei 2014 berekend dat zij een bedrag van € 140,- tekort kwam. Met de stelling dat ze aan de bedelstaf was, eten van de voedselbank kreeg en kleding van derden, heeft appellante geen verklaring gegeven voor het bedoeld verschil in omvang. Dat appellante, naar zij stelt, geen schulden heeft gemaakt roept nog meer de vraag op waarvan zij de vaste lasten heeft betaald. Nu appellante onvoldoende inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) L.V. van Donk

HD