ECLI:NL:CRVB:2016:4603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/4293 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de betekenis van rapporten van medisch adviseurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die als horecamedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege schouderklachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv juist was en dat de rapporten van de medisch adviseur Thissen niet de betekenis hadden die appellante eraan hechtte. In hoger beroep heeft appellante aanvullende rapporten ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4293 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 mei 2015, 14/3121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.W. Kok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kok. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als horecamedewerker voor 38 uur per week. Met ingang van 2 maart 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens rechter schouderklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts van het Uwv een medisch onderzoek verricht, waarbij kennis werd genomen van informatie van de behandelende psycholoog
dr. J.J.A. Samwel van 20 december 2013 en van de neuroloog van 31 mei 2013. Nadat de beperkingen van appellante werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft de arbeidskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat werd geacht. Bij besluit van 28 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 februari 2014 geen recht op een uitkering is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%.
1.2.
In bezwaar heeft appellante – kort gezegd – aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch oordeel van de verzekeringsarts heeft bevestigd en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de arbeidskundige grondslag heeft bevestigd, heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 18 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar gehandhaafd en ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen van
26 januari 2015 overgelegd. Hij is onder meer van mening dat bij appellante sprake is van vrijwel volledige functionele een-armigheid. Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd en in dat verband een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
6 februari 2015 ingezonden. Namens appellante is een reactie van Thissen van 4 maart 2015 ingezonden.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat de FML op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Appellante heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij, zoals gesteld, volledig arbeidsongeschikt zou zijn en de geslecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Aan de door appellante in geding gebrachte rapporten van Thissen kan naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis worden gehecht die appellante daar kennelijk aan gehecht wil zien. Zo ontbreekt de vraagstelling aan Thissen en heeft Thissen geen medische onderbouwing gegeven voor de stellingen van appellante.
4. In hoger beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt nadere reacties van Thissen van 6 en 21 juni 2015 in geding gebracht. Het Uwv heeft de FML op enkele punten bijgesteld. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van
26 augustus 2015 de eerder voorgehouden functies op passendheid beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid, met een selectie van enkele aanvullende functienummers, op basis van de eerder voorgehouden SBC-codes ongewijzigd op nihil gesteld.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Wat betreft de rapporten van Thissen heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat daaraan niet die betekenis kan worden gehecht als appellante daaraan gehecht wil zien. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven onder overweging 3, dan ook volledig en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft appellante alsnog nadere rapporten van Thissen ingezonden, waarin in ieder geval voor een deel is tegemoet gekomen aan de kanttekeningen die de rechtbank bij het rapport van Thissen heeft geplaatst, zoals het ontbreken van de vraagstelling die aanleiding is geweest voor diens eerste rapport. Ondanks dat naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep door Thissen in hoger beroep geen andere informatie werd verstrekt dan voorheen en reeds forse beperkingen voor de rechter arm en schouder door het Uwv waren aangenomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien enkele aanvullende beperkingen op te nemen in de FML. Het betreft een lichte beperking voor de linker arm en schouder, om overbelasting van die zijde te voorkomen. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft met wat zij heeft aangevoerd onvoldoende twijfel gebracht in de juistheid van het standpunt van het Uwv.
5.3.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

SS