ECLI:NL:CRVB:2016:4599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/4906 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na verkeersongeval

In deze zaak heeft appellant, die als chauffeur medicijnvervoer werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen. Appellant had een aanvraag ingediend na een verkeersongeval in 2009. Aanvankelijk werd zijn aanvraag afgewezen, maar na bezwaar werd hij alsnog als verzekerd aangemerkt. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 30 juli 2011 geen recht op uitkering had, omdat hij in staat werd geacht om passende functies te vervullen.

Appellant heeft in beroep en hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts niet objectief heeft gehandeld en dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat. Hij heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding was om het Uwv niet te volgen in zijn beoordeling van de belastbaarheid van appellant.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4906 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 juni 2015, 15/1287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam geweest als chauffeur medicijnvervoer, heeft naar aanleiding van een hem overkomen verkeersongeval in 2009 een aanvraag gedaan om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Nadat de uitkering aanvankelijk werd geweigerd omdat appellant niet verzekerd werd geacht, is bij besluit van 13 juni 2014 geoordeeld dat appellant als verzekerd moet worden aangemerkt en heeft het Uwv de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Na een medisch onderzoek, waarbij de verzekeringsarts kennis heeft genomen van een neurologische expertise van neurochirurg
Th. A. Dokkum van 24 december 2010 en een deskundigenrapport van medisch adviesbureau Kruithof van 30 juli 2012, welk rapport in een letselschadezaak was opgesteld, heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat voor appellant beperkingen bestaan voor het vervullen van arbeid. Deze zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2014. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige appellant ongeschikt geacht voor de maatgevende arbeid en in staat geacht tot het vervullen van passende functies, op grond waarvan geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit. In lijn daarmee heeft het Uwv bij besluit van
21 augustus 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 juli 2011 geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts niet objectief is geweest en haar rapport ten onrechte heeft gebaseerd op stukken van twee jaar geleden, zonder rekening te houden met de actuele medische situatie van appellant. Daarbij heeft appellant een brief van de neuroloog van 12 december 2014 ingezonden. Bij besluit van 22 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
21 augustus 2014 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2014, die de beoordeling van de verzekeringsarts heeft onderschreven, en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
9 januari 2015 ten grondslag gelegd.
2. In beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen als gevolg van de nekklachten heeft onderschat. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft appellant nog een verwijsbrief van de huisarts van 6 april 2012, een specialistenbericht van de polikliniek neurologie van 23 november 2011 en diverse afspraakkaarten bij de poli anesthesie en de poli neurologie overgelegd. Het Uwv heeft hierin met verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2015 geen aanleiding gezien het ingenomen standpunt te herzien.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig geacht. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van de beschikbare medische informatie en daarnaast tevens een eigen medisch onderzoek verricht. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep behoudens psychiatrisch onderzoek volstaan heeft met dossierstudie heeft de rechtbank aanvaardbaar geacht, omdat in het dossier voldoende medische informatie over appellant beschikbaar was. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat appellant meer beperkt is dan neergelegd in de FML van 28 juli 2014.
4. Appellant heeft in hoger beroep de eerdere gronden van bezwaar en beroep in essentie herhaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog nadere medische informatie overgelegd. Het gaat onder meer om een (algemene) brief van team MCH (Medisch Centrum Haaglanden) Wervelkolomcentrum, afsprakenkaart bij het revalidatiecentrum, alsmede een brief van revalidatiearts H.J. Arwert van 14 juli 2015. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2015 op de stukken gereageerd
.Verder heeft appellant een brief van UMCG van
21 september 2016 ingezonden waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 13 oktober 2016 heeft gereageerd.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de beroepsgronden afdoende besproken. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Wat betreft de grond van appellant dat het Uwv ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat daarvoor geen aanleiding bestond, omdat de bedoelde informatie al in het dossier aanwezig was. Wat betreft de in hoger beroep overgelegde medische stukken wordt overwogen dat geen aanleiding bestaat om het Uwv niet te volgen in zijn reactie dat deze stukken geen nieuwe medische informatie bevatten. In dat verband wordt nog benadrukt dat het in dit geval gaat om een beoordeling van de belastbaarheid met ingang van 30 juli 2011. De bevindingen bij onderzoek door de revalidatiearts op 14 juli 2015 raken de nu in geding zijnde beoordeling niet. Voorts wordt overwogen dat het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid met ingang van 30 juli 2011 is uitgegaan van de beperkingen die werden vastgesteld bij onderzoek op 28 juli 2014, terwijl duidelijk en – blijkens het verhandelde ter zitting – niet bestreden is dat de medische situatie in 2014 was verslechterd ten opzichte van 2011. Onder deze omstandigheden wordt het standpunt van het Uwv dat de beperkingen van appellant met ingang van 30 juli 2011 niet zijn onderschat, niet onjuist geacht.
5.3.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries
GdJ