ECLI:NL:CRVB:2016:4589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/3616 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 juni 2014, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante op de juiste wijze hebben weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2014. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking dan zes uur per dag en dertig uur per week.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in medisch opzicht in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is terecht vastgesteld op minder dan 35%. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3616 WIA
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 april 2015, 15/117 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Buld, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Buld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2014 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van
22 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 9 december 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2014 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
5 december 2014, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van onzorgvuldig onderzoek en dat de verzekeringsartsen in hun rapporten inzichtelijk en begrijpelijk hebben gemotiveerd hoe zij op basis van de diagnose gynaecologische problematiek en spanningsklachten tot de aangenomen beperkingen zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, als gevolg van uitputtingsklachten in samenhang met het ziektebeeld, aanleiding gezien om een (lichte) urenbeperking aan te nemen. Hierdoor is appellante ongeveer zes uur per dag belastbaar. Omdat er geen sprake is van een actueel psychiatrisch ziektebeeld waarvoor appellante rond de datum in geding bij een psycholoog of psychiater onder behandeling was, is er geen aanleiding voor een grotere urenbeperking. Ook heeft appellante ten tijde van de datum in geding geen medicatie gebruikt en is zij toch in staat gebleken een redelijk goed gevuld dagverhaal te behouden. Voor zover Van Manen, huisarts van appellante, in de brief van 12 januari 2015 heeft aangegeven dat appellante niet meer dan vier uur per dag, vier dagen per week kan werken, heeft het Uwv ter zitting nader toegelicht dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om de belastbaarheid van een verzekerde te bepalen. Voor zover appellante in de toekomst mogelijk nog een operatie zal ondergaan is dat evenmin aanleiding om voor deze beoordeling meer beperkingen aan te nemen. Gezien het onderzoek van de verzekeringsartsen en de bevindingen tijdens de hoorzitting, zien de verzekeringsartsen geen aanleiding voor een beperking op het vasthouden van de aandacht. De beperkingen van appellante zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2014. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies sluiten naar het oordeel van de rechtbank, wat betreft de daaraan verbonden belasting, aan op de beperkingen van appellante zoals vastgesteld in voorgenoemde FML. Appellante heeft geen specifieke gemotiveerde beroepsgronden aangevoerd op arbeidskundig vlak. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat de omvang van haar maatmanfunctie 32 uur per week moet zijn, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de omvang wordt berekend aan de hand van het aantal uren op jaarbasis gedeeld door het aantal weken per jaar. Dit is 1667,99:52,2, hetgeen 31,95 uur oplevert. Gelet op de nader ontvangen toelichting over de wijze van berekening van de omvang van de maatmanfunctie, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien aan de juistheid van de omvang van de maatmanfunctie te twijfelen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Er zijn onvoldoende beperkingen aangenomen en zij is in verband met haar psychische klachten niet in staat om zes uur per dag, dertig uur per week te werken. Voorts is appellante van mening dat het onderzoek door het Uwv niet objectief en zorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing van haar betoog dat zij verdergaand beperkt is heeft appellante het besluit van het Uwv van 17 november 2015 ingezonden, waarbij aan haar met ingang van 20 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 40,15%. Ten slotte heeft appellante haar grond staande gehouden dat de omvang van de maatman onjuist is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en de beperkingen van appellante op de in geding zijnde datum,
22 mei 2014, goed zijn weergegeven in de FML van 18 november 2014. Appellante heeft in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid. De enkele stelling van appellante dat geen objectief medisch onderzoek is verricht omdat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden slaagt niet. Hierbij is mede van belang dat de verzekeringsarts appellante op het spreekuur op
21 mei 2014 heeft gezien en over haar klachten heeft bevraagd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante gespannen is, maar hij heeft geen lichamelijk onderzoek verricht, omdat er geen specifieke lichamelijke klachten waren. Voorts is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over informatie van de huisarts en de behandelend gynaecoloog en dat hij appellante tijdens de hoorzitting heeft gezien.
4.2.
Tevens heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan zes uur per dag en dertig uur per week. Met de mededelingen ter zitting dat appellante voortdurend wordt ondersteund door een maatschappelijk werkster, dat zij oververmoeid is en dat de huisarts heeft verklaard dat zij niet meer dan vier uur per dag, twintig uur per week kan werken, is niet aannemelijk gemaakt dat met de in de FML van
18 november 2014 opgenomen urenbeperking onvoldoende mate rekening is gehouden met haar klachten en de daaruit voortvloeiende energetische beperkingen. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het tot de deskundigheid van verzekeringsartsen behoort om de belastbaarheid van een verzekerde te bepalen.
4.3.
Het feit dat appellante bij besluit van 17 november 2015 met ingang van
20 december 2014 40,15% arbeidsongeschikt is geacht, is eveneens geen reden om voor de datum in geding, 22 mei 2014, uit te gaan van verdergaande beperkingen in verband met haar buikklachten. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
18 november 2014 kan worden opgemaakt dat tijdens de hoorzitting op 29 oktober 2014 werd vermeld dat appellante nog onder behandeling was van een gynaecoloog en dat de nadien ontvangen brief van de behandelend gynaecoloog A.L. Veenstra-van Nieuwenhoven van
11 november 2014 bij de beoordeling is betrokken.
4.4.
Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld is er geen aanleiding aan de juistheid van de omvang van de maatmanfunctie te twijfelen. Het Uwv heeft in beroep nader uiteengezet hoe de omvang van de maatman op 31,95 uur is bepaald en heeft er bovendien in hoger beroep nog op gewezen dat een omvang van 32 uur per week niet zou leiden tot een ander, gewijzigd standpunt, omdat ook dan de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. Gelet hierop is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht vastgesteld op minder dan 35%.
5. Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM