ECLI:NL:CRVB:2016:4584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
16/2074 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de gevolgen van het niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 24 december 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, thans de Participatiewet. Het college verzocht appellant om voor 17 februari 2015 bepaalde bewijsstukken te overleggen, maar appellant heeft deze gegevens niet tijdig ingediend. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank oordeelde dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant niet tijdig had voldaan aan de verzoeken van het college. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door de tijdelijke afwezigheid van zijn boekhouder niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet om een verlenging van de termijn had gevraagd en dat het risico van het niet tijdig overleggen van de gegevens voor rekening van appellant kwam.

De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, met A. Stuut als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 november 2016.

Uitspraak

16/2074 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 maart 2016, 15/6010 en 15/6006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. Stronks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 december 2014 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), thans Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 3 februari 2015 heeft het college appellant verzocht om voor 17 februari 2015 de in de brief genoemde bewijsstukken te verstrekken, waaronder afschriften van alle betaal-, spaar-, en zakelijke rekeningen van de laatste drie maanden en gegevens met betrekking tot (de beëindiging van) zijn bedrijf.
1.3.
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het college appellant een voorschot van € 1.080,- verstrekt in de vorm van een renteloze lening.
1.4.
Bij brief van 19 februari 2015 heeft het college appellant vervolgens in de gelegenheid gesteld om de in de brief van 3 februari 2015 genoemde gegevens voor 27 februari 2015 alsnog in te dienen. Daarbij heeft het college appellant erop gewezen dat als hij niet of niet tijdig alle gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.5.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de bij brieven van 3 en
19 februari 2015 gevraagde gegevens niet volledig heeft ingeleverd.
1.6.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft het college het aan appellant verstrekte voorschot van € 1.080,- van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 11 augustus 2015 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 11 maart 2015 en 17 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat de door het college gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag om bijstand. Appellant heeft deze gegevens niet voor afloop van de in de brief van 19 februari 2015 gestelde termijn ingeleverd. Aan de door appellant op 1 april 2015 overgelegde gegevens komt, nu deze gegevens na het primaire besluit zijn verstrekt, geen betekenis toe. De stelling van appellant dat hij redelijkerwijs niet in staat was de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken omdat zijn boekhouder geen tijd had, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het komt voor rekening en risico van appellant dat hij de gevraagde gegevens niet binnen de termijn heeft overgelegd. Bovendien heeft hij niet om verlenging van de hersteltermijn gevraagd. Nu appellant de benodigde gegevens niet tijdig heeft ingeleverd en het college hem een redelijke termijn heeft gegeven om deze gegevens over te leggen, was het college bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, net als in beroep, aangevoerd dat hij als gevolg van tijdelijke afwezigheid van zijn boekhouder redelijkerwijs niet kon beschikken over de gegevens met betrekking tot (de beëindiging van) zijn bedrijf.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leidt tot een vernietiging van de bestreden besluiten. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD