In deze zaak gaat het om de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door het Zorgkantoor. Appellante was geïndiceerd voor persoonlijke verzorging en had pgb's ontvangen voor de jaren 2013 en 2014. Het Zorgkantoor heeft appellante herhaaldelijk verzocht om verantwoording af te leggen over de besteding van deze pgb's, maar appellante heeft hieraan niet voldaan. Bij besluiten van 9 september 2014 heeft het Zorgkantoor de verleningsbesluiten van de pgb's ingetrokken, omdat appellante niet de vereiste documentatie had ingediend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Zorgkantoor heeft deze ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat appellante niet de benodigde declaraties en andere documenten had ingediend. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij wel degelijk aan haar verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan en dat het voor haar niet duidelijk was welke stukken nodig waren. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat appellante ook in hoger beroep geen nieuwe stukken heeft ingediend die haar standpunt onderbouwen.
De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan haar verantwoordingsverplichtingen en dat het Zorgkantoor terecht de pgb's heeft ingetrokken. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.