Uitspraak
22 september 2015, 15/2948 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2015, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CAK, waarin hem voor het jaar 2013 een lage tegemoetkoming van € 290,- was toegekend op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). De rechtbank oordeelde dat het CAK in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd had toegelicht waarom appellant slechts recht had op deze lage tegemoetkoming en dat er geen aanleiding was om het besluit onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. Appellant stelde in hoger beroep dat zowel het CAK als de rechtbank de feiten niet juist hadden weergegeven en dat hij niet correct was gehoord.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep in wezen een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet met inhoudelijke argumenten had aangetoond dat het bestreden besluit onjuist was. Ook de beroepsgrond dat hij niet goed was gehoord, werd verworpen, omdat appellant zelf had aangegeven geen behoefte te hebben aan een nieuwe hoorzitting. De Raad merkte op dat appellant vooral een signaal wilde afgeven over maatschappelijke ontwikkelingen die hem zorgen baarden, maar dat dit niet leidde tot een andere beoordeling van de zaak.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.