In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 september 2015 het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het CAK, waarin hem voor de jaren 2011 en 2012 een algemene tegemoetkoming was toegekend op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Het CAK verklaarde de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk, omdat deze niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift van appellant te laat was ingediend en dat hij niet had aangetoond dat hij eerder bezwaar had gemaakt. Appellant ging in hoger beroep en stelde dat zowel het CAK als de rechtbank de feiten onjuist hadden weergegeven en dat hij wel op tijd bezwaar had gemaakt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bekendmaking van de besluiten op de juiste wijze had plaatsgevonden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellant had niet kunnen onderbouwen dat hij eerder bezwaar had gemaakt en zijn stelling dat hij niet goed gehoord was, werd ook verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.