ECLI:NL:CRVB:2016:4572
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van voldoende medische grondslag en belastbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 28 augustus 2012 uitgevallen was voor haar werk als algemeen medewerker wasserij door psychische en later ook fysieke klachten, had op 29 mei 2014 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante per 26 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep betoogde appellante dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen. Ze stelde dat ze op de datum in geding niet in staat was om loonvormende arbeid te verrichten en dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van beperkingen aan de linkervoet, terwijl deze aan de rechtervoet waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om de vastgestelde belastbaarheid te weerleggen. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige de functies had voorgehouden die voldeden aan de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegde belastbaarheid. Aangezien appellante met het vervullen van de functies een inkomen kon verwerven dat in vergelijking met het maatvrouwloon een verlies aan verdiencapaciteit van 0% opleverde, was de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv terecht. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.