ECLI:NL:CRVB:2016:4569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
15/3586 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 9 april 2015 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als filiaalmanager in een kledingwinkel werkte, meldde zich op 26 maart 2011 ziek vanwege rugklachten. Zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 18 mei 2011. Op 23 augustus 2013 vroeg hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 18 oktober 2013, omdat appellant op 23 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 1 april 2014 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn rugklachten niet goed waren ingeschat. Hij verwees naar behandelingen in zowel Portugal als Nederland.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet konden slagen en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De geselecteerde functies waren passend bij de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde nieuwe informatie geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan, en werd openbaar uitgesproken op 30 november 2016.

Uitspraak

15/3586 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2015, 14/1898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Epe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd en het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Namens appellant is verschenen mr. Epe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als filiaalmanager in een kledingwinkel. Op 26 maart 2011 heeft hij zich ziek gemeld wegens rugklachten. Met ingang van 18 mei 2011 is de arbeidsovereenkomst van appellant van rechtswege geëindigd. Op 23 augustus 2013 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat appellant met ingang van 23 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 1 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig of onvolledig zou zijn geweest, en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Appellant heeft ook geen medische informatie in het geding gebracht die doet twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) naar behoren heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant in de geduide functies.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft gesteld dat zijn beperkingen voortkomen uit zijn lage rugklachten, en niet uit spanningsklachten, en dat deze beperkingen zijn onderschat. In dit kader heeft hij erop gewezen dat hij voor deze rugklachten in behandeling is geweest in zowel Portugal als in Nederland.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als hij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen, dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat de geselecteerde functies passen bij de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.
De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.
4.2.
De door appellant in hoger beroep overgelegde stukken waaruit blijkt van afspraken in het kader van het vervolgtraject van de multidisciplinaire screening op 17 augustus 2011, bij de fysiotherapeut op 30 augustus 2011 en 31 augustus 2011, bij de ergotherapeut op
25 augustus 2011 en bij de medisch maatschappelijk werkende op 8 november 2011, bevatten geen nieuwe medische informatie die een ander licht op de zaak werpt. Zoals het Uwv terecht heeft opgemerkt was de verzekeringsarts bekend met deze behandelingen en heeft hij daarvan ook melding gemaakt in het rapport van 23 september 2013. Ook aan de door appellant overgelegde informatie van 18 juli 2003 van neuroradioloog J. Cannas kan niet het gewicht worden toegekend dat appellant daaraan wenst toe te kennen. In het rapport van 4 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en goed gemotiveerd te kennen gegeven dat deze informatie niet leidt tot een ander oordeel. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht ook de vraag gesteld of de uit 2003 stammende informatie wel ziet op de datum in geding van 23 maart 2013.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Dogan

NK