ECLI:NL:CRVB:2016:4569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en belastbaarheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 9 april 2015 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als filiaalmanager in een kledingwinkel werkte, meldde zich op 26 maart 2011 ziek vanwege rugklachten. Zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 18 mei 2011. Op 23 augustus 2013 vroeg hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 18 oktober 2013, omdat appellant op 23 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 1 april 2014 ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn rugklachten niet goed waren ingeschat. Hij verwees naar behandelingen in zowel Portugal als Nederland.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet konden slagen en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De geselecteerde functies waren passend bij de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde nieuwe informatie geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan, en werd openbaar uitgesproken op 30 november 2016.