ECLI:NL:CRVB:2016:4568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
15/3481 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldige beoordeling van beperkingen en belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich per 9 december 2011 ziek had gemeld, had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante per 29 maart 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de functionele mogelijkheden van appellante correct vastgesteld, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. Appellante had in hoger beroep betoogd dat haar beperkingen psychisch ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen, maar de Raad vond geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3481 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2015, 14/5885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.M. van Dijk-Opstal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd en het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P. Haex en gezinscoach [gezinscoach] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanuit de situatie dat appellante een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet heeft zij zich per 9 december 2011 ziek gemeld wegens psychische klachten en klachten van de linkervoet. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Op 19 december 2013 heeft zij een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat appellante met ingang van 29 maart 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 17 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat dit laatste niet anders wordt door het feit dat appellante bij besluit van 1 december 2014 met ingang van 14 oktober 2014 in aanmerking is gebracht voor een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat de WGA-uitkering per
14 oktober 2014 is toegekend naar aanleiding van een crisisinterventie door de acute bereikbaarheidsdienst en de melding van appellante dat zij vanaf die datum toegenomen arbeidsongeschikt is geworden. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat, ondanks signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid op enkele aspecten van de geduide functies, deze functies niettemin voor appellante geschikt moeten worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij per 29 maart 2014 psychisch meer beperkt is dan aangenomen door het Uwv, als gevolg waarvan zij niet geschikt is voor de geduide functies. Ter zitting van de Raad heeft appellante in dit kader gesteld dat uit de in de procedure ingediende medische stukken blijkt dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ook beperkingen aangenomen hadden moeten worden op de items 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren), 1.6 (zelfstandig handelen),
2.6 (
emotionele problemen van anderen hanteren), 2.7 (eigen gevoelens uiten) en 2.9 (samenwerken). Appellante heeft erop gewezen dat het Uwv haar inmiddels per 14 oktober 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Appellante heeft, onder overlegging van informatie van de huisarts, van het Centrum Jeugd en Gezin en van PsyQ, gesteld dat de crisis die uiteindelijk per 14 oktober 2014 wel heeft geleid tot toekenning van een WIA-uitkering slechts een uiting is geweest van de problematiek die ook al op de datum in geding van
29 maart 2014 aanwezig was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellante onzorgvuldig is verricht of dat de beperkingen van appellante niet juist zijn weergegeven in de, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op twee punten aangescherpte, FML van 11 juli 2014. Appellante is door de verzekeringsarts op het spreekuur gezien en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting, deze verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en hebben informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Voorts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 12 februari 2015 en 4 oktober 2016 inhoudelijk gereageerd op de door appellante ingediende medische informatie, van (onder meer) de huisarts van appellante, van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van PsyQ en coördinerend- en hoofdbehandelaar van PsyQ. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd toegelicht dat de ingediende medische informatie geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen.
4.1.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het feit dat appellante inmiddels bij besluit van
1 december 2014 in aanmerking is gebracht voor een WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% niet leidt tot een ander oordeel over de medische grondslag van het besluit wordt onderschreven. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is de WGA-uitkering per 14 oktober 2014 toegekend naar aanleiding van een crisisinterventie door de acute bereikbaarheidsdienst en de melding van appellante dat zij vanaf die datum toegenomen arbeidsongeschikt is geworden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellante per 29 maart 2014 niet in staat was tot het verrichten van de geduide functies. Met de motivering van de signaleringen in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 juli 2014 en 17 februari 2015 is naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Dogan

UM