ECLI:NL:CRVB:2016:4554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
16/1632 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1996 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel zich niet kon baseren op een medisch rapport van 16 juni 2014, omdat dit rapport niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in nieuwe medische en arbeidskundige rapporten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig ontheven had moeten worden van haar arbeidsverplichtingen, omdat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat de termijn van de verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen inmiddels was verstreken. De Raad concludeert dat appellante geen belang heeft bij een uitspraak, aangezien de nieuwe beslissing van het college zal moeten berusten op actuele medische gegevens.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 november 2016.

Uitspraak

16/1632 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de einduitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2016, 14/7302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.J. van Meggelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft mr. G.H. Amstelveen zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D.K. van der Marel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1996 bijstand, ten tijde hier van belang naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Sinds 2008 is appellante volledig ontheven van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.2.
Omdat het laatste onderzoek naar de mogelijkheden van appellante in 2008 had plaatsgevonden, heeft het college medisch advies aan Trompetter en Van Eeden diagnostiek & advies gevraagd. De resultaten van dit medisch en arbeidskundig onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 16 juni 2014. In dit rapport concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige dat appellante door haar medische beperkingen belastbaar is voor maximaal vier uur per dag en twintig uur per week.
1.3.
Op basis van het in 1.2 genoemde rapport heeft het college bij besluit van 17 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit), appellante voor de periode van 10 juni 2014 tot 10 juni 2015 gedeeltelijk, voor twintig uur per week, ontheven van de arbeidsverplichtingen in die zin dat zij over een periode van drie maanden geacht wordt twee dagdelen per week mee te kunnen werken aan een traject richting werk en dat na drie maanden kan worden begonnen met uitbreiding tot twintig uren per week. In dat kader is appellante aangemeld voor de training van “Klacht naar Kracht” (training).
1.4.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college zich niet heeft kunnen baseren op het rapport van 16 juni 2014, omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Appellante is niet onderzocht en evenmin is informatie opgevraagd bij de behandelende sector. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
1.5.
Het college heeft in verband daarmee opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 28 mei 2015 en een aanvullend rapport van 12 oktober 2015
.
2. Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het college met de onder 1.5 vermelde rapporten het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld en voldoende zorgvuldig heeft onderbouwd waarom appellante gedeeltelijk, voor twintig uur per week, wordt ontheven van de arbeidsverplichtingen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen einduitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Volgens appellante had zij volledig moeten worden ontheven van alle uit artikel 9, eerste lid, van de WWB voortvloeiende verplichtingen. Haar medische beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts heeft onvoldoende rekening gehouden met haar vermoeidheidsklachten, wegrakingen, duizeligheid en schouderklachten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog informatie van haar behandelend maag-, darm- en leverarts van 29 september 2016 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
De termijn van de bij het bestreden besluit verleende gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen is op 10 juni 2015 verstreken. Bij een in tijd beperkte ontheffingsperiode geldt dat na afloop van die periode de arbeidsverplichtingen waarvan ontheffing is verleend in volle omvang van rechtswege herleven. Gevraagd naar de actuele situatie heeft het college ter zitting meegedeeld dat sinds 2015 verder niets is gebeurd. Appellante heeft slechts enkele bijeenkomsten van de training bijgewoond en geen werkzaamheden verricht, maar het college heeft geen maatregel opgelegd in verband met het niet of onvoldoende voldoen aan de van toepassing zijnde arbeidsverplichtingen. Er heeft nog geen nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, een nieuw besluit over ontheffing van de arbeidsverplichtingen is, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, nog niet genomen. Op de vraag aan appellante wat dan nog haar procesbelang is, heeft zij geantwoord dat bij de nieuwe beoordeling wordt teruggegrepen op de resultaten van het voorgaande medisch onderzoek. De uitkomst van het hoger beroep is daarom van belang voor de toekomstige besluitvorming van het college.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat een eventueel procesbelang van appellante uitsluitend betrekking kan hebben op een toekomstige beslissing van het college waarover het college zich nog zal moeten beraden. Dit is onvoldoende om een procesbelang aan te nemen zoals onder 4.1 is omschreven, omdat de nieuwe beslissing zal moeten berusten op een beoordeling van de actuele medische beperkingen van appellante. Appellante kan te zijner tijd een nieuwe beslissing over de (ontheffing van de) arbeidsverplichtingen in volle omvang aanvechten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat appellante geen procesbelang heeft in de onder 4.1 beschreven zin bij de beoordeling van haar hoger beroep. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) C. Moustaïne

HD