Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1996 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel zich niet kon baseren op een medisch rapport van 16 juni 2014, omdat dit rapport niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in nieuwe medische en arbeidskundige rapporten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig ontheven had moeten worden van haar arbeidsverplichtingen, omdat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat de termijn van de verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen inmiddels was verstreken. De Raad concludeert dat appellante geen belang heeft bij een uitspraak, aangezien de nieuwe beslissing van het college zal moeten berusten op actuele medische gegevens.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 november 2016.