Uitspraak
4 januari 2016, 15/3509 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het niet wonen op het opgegeven uitkeringsadres. Appellant ontving sinds 12 juni 2013 bijstand, maar na een hercontrole op 21 oktober 2014 verscheen hij niet. Na een tweede uitnodiging op 28 oktober 2014 was appellant niet aanwezig op het uitkeringsadres tijdens een gepland huisbezoek. Op 17 november 2014 ontving het college een verklaring van de hoofdbewoner dat appellant niet meer op dat adres woonde. Het college heeft daarop de bijstand per 28 oktober 2014 ingetrokken, wat later werd aangepast naar 17 november 2014.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij tot medio december 2014 op het uitkeringsadres woonde en dat de verklaring van de hoofdbewoner onjuist was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant vanaf 17 november 2014 niet meer op het uitkeringsadres woonde. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de betrokkene verplicht is om juiste informatie over zijn woonadres te verstrekken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 november 2016.