ECLI:NL:CRVB:2016:452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/7166 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om kwijtschelding van bijstandsverplichtingen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die hun verzoek om kwijtschelding van een openstaande vordering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had afgewezen. Appellanten, die bijstand ontvingen op grond van de Algemene bijstandswet, hadden eerder een vordering van het college van € 62.838,77 teruggevorderd gekregen, omdat zij onjuiste informatie hadden verstrekt. Na verschillende verzoeken om kwijtschelding, die telkens werden afgewezen, hebben appellanten in hoger beroep gesteld dat er nieuwe omstandigheden waren die hun verzoek zouden rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sinds de eerste afwijzing relevante wijzigingen in hun omstandigheden hebben plaatsgevonden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat de financiële situatie van appellanten geen relevante nieuwe omstandigheid vormde. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellanten niet zijn verschenen op de zitting en dat het college zich had laten vertegenwoordigen door een advocaat. De uitspraak is gedaan op 2 februari 2016.

Uitspraak

14/7166 WWB
Datum uitspraak: 2 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 december 2014, 14/5732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] te Keulen, Duitsland (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. dr. D. Coskun LL.M., advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Algemene bijstandswet.
1.2.
Bij besluit van 24 juni 1999, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2000 heeft het college de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode van 22 oktober 1996 tot en met 30 april 1999 tot een bedrag van fl. 62.838,77 van appellanten teruggevorderd op de grond dat zij onjuiste informatie hebben verstrekt. Bij uitspraak van 21 mei 2001 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 februari 2000 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
1.3.
Bij brief van 15 juli 2004 heeft het college de nog openstaande vordering overgedragen aan Gerechtsdeurwaarderskantoor De Klerk en Vis BV te Amsterdam (deurwaarder) omdat appellanten niet bereid zijn het verschuldigde bedrag vrijwillig te voldoen. Het saldo van de vordering bedroeg toen € 31.610,04.
1.4.
Bij brief van 10 februari 2011 hebben appellanten het college verzocht om kwijtschelding van de nog openstaande vordering tot een bedrag van in totaal € 26.809,-.
1.5.
Bij besluit van 3 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 april 2011 heeft het college het verzoek van appellanten om kwijtschelding van de openstaande vordering afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de criteria voor kwijtschelding die zijn vastgelegd in het gemeentelijke beleid. Op grond van dit beleid maakt het college geen gebruik van de mogelijkheid af te zien van verdere terugvordering als het college gedwongen was om de openstaande vorderingen te innen via een deurwaarder. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.6.
Bij brief van 22 juni 2014 hebben appellanten het college opnieuw verzocht om kwijtschelding van de nog openstaande vordering.
1.7.
Bij besluit van 14 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellanten afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat niet is voldaan aan de criteria die voor kwijtschelding zijn vastgelegd in het onder 1.5 al weergegeven gemeentelijke beleid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2961, overwogen dat in het geval een nieuw verzoek om kwijtschelding voorligt na afwijzing van een eerder verzoek, het op de weg van de verzoeker ligt om aannemelijk te maken dat zich sinds die afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan in die zin dat thans wel wordt voldaan aan de vereisten om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sinds de eerste afwijzing sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden als hiervoor bedoeld. Ten tijde van het tweede kwijtscheldingsverzoek was nog steeds sprake van invordering door de deurwaarder. Ten aanzien van deze omstandigheid die het college aan de eerste afwijzing ten grondslag heeft gelegd, is geen wijziging opgetreden
.Dat appellanten langer hebben afgelost, vormt geen relevante wijziging van omstandigheden.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben herhaald dat zij er niets aan kunnen doen dat de vordering is overgedragen aan een deurwaarder. Tot 2013 hebben zij via een contactpersoon in Nederland € 50,- per maand afgelost. Omdat deze persoon het contact had verbroken, is er enige tijd niet afgelost. Het college heeft appellanten hiervan echter niet op de hoogte gesteld en zij zijn ook niet in de gelegenheid gesteld de betalingen te hervatten. Appellanten voeren aan dat sprake is van een relevante nieuwe omstandigheid nu het college ten onrechte langer dan een jaar beslag heeft gelegd op het gehele inkomen van appellant, waardoor appellanten in een benarde situatie zijn geraakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de in 2 aangehaalde overwegingen waarop dat oordeel berust, dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zich sedert de eerste afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat thans wel wordt voldaan aan de vereisten om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Wat appellanten in hoger beroep daartegen hebben aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat zij al in beroep naar voren hebben gebracht en leidt niet tot een ander oordeel. De gestelde moeilijke financiële situatie van appellanten is immers, gelet op het toepasselijke, onder 1.5 weergegeven beleid, geen relevante nieuwe omstandigheid.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.
(getekend) O.L.W.H.I. Korte
(getekend) M.S. Spek

HD