ECLI:NL:CRVB:2016:4519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/5633 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellante met ingang van 15 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53%. Appellante betwistte deze beoordeling en stelde dat haar medische belastbaarheid was onderschat, met name door arm- en knieklachten, een carpaal tunnelsyndroom (CTS) en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen kon onderbouwen. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante, en dat er geen aanleiding was om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, met M.S.E.S. Umans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 november 2016.

Uitspraak

15/5633 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juli 2015, 14/6364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53%. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante verminderd belastbaar is en aangewezen is op psychisch en lichamelijk weinig belastende werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 maart 2014 op preventieve gronden een urenbeperking van ongeveer vier uur per dag en ongeveer twintig uur per week aangewezen geacht.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 1 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 maart 2014 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, de informatie verkregen tijdens de hoorzitting en weging van ontvangen informatie van behandelaars, waaronder informatie van psychiater Z. Erkut van
27 augustus 2012 en 3 juli 2014 en van de huisarts van 7 juli 2014, geconcludeerd dat de voor appellante vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in verband met de psychische klachten van appellante aanpassing behoeft. In de FML van 19 augustus 2014 is weergegeven dat appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem en op basis van een deels gewijzigde functieselectie in een rapport van 28 augustus 2014 vastgesteld dat er geen aanleiding is de arbeidsongeschiktheidsklasse te wijzigen
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Over de arm- en knieklachten heeft de rechtbank overwogen dat bij het onderzoek door de verzekeringsartsen geen specifieke arm- of knieklachten naar voren zijn gekomen en dat uit het in beroep ingebrachte huisartsenjournaal niet blijkt van mogelijke beperkingen in de belastbaarheid van de armen en knieën rond de datum in geding. Over de polsklachten heeft de rechtbank overwogen dat in de FML van 19 augustus 2014 beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van appellantes linker pols. De rechtbank heeft overwogen dat uit de in beroep ingebrachte informatie van psychiater Z.A. Erkut van 5 februari 2015 blijkt dat de diagnose ADHD ver na de datum in geding is gesteld. Uit deze informatie valt niet af te leiden dat het eerdere standpunt van de verzekeringsartsen wat betreft de psychische klachten onjuist was. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eveneens stand houdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar medische belastbaarheid hebben onderschat. Zij acht zich meer beperkt als gevolg van arm- en knieklachten, een carpaal tunnelsyndroom (CTS) en psychische klachten. Appellante heeft gesteld dat de diagnose ADHD erbij gekomen is en dat zij concentratieproblemen heeft. Als gevolg van haar depressieve klachten is zij volledig hulpbehoevend geworden. Zij kan de geduide functies niet verrichten. Appellante is van mening dat zij aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante een brief ingebracht van psychiater Erkut van 23 september 2016.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 oktober 2015. Ter zitting is van de kant van het Uwv geen bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van de onder 3.1 genoemde brief van psychiater Erkut. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de lichamelijke en psychische klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de lichamelijke en psychische klachten van appellante per
15 januari 2014 voor onjuist te houden. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Over de arm- en knieklachten heeft appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. Over het CTS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 7 november 2014 vastgesteld dat aannemelijk geworden dat in februari/maart 2014 een neurolyse is verricht (links) en dat van volledig herstel kan worden uitgegaan, temeer daar in de laatste notitie van de huisartsvan 14 oktober 2014 de pijnklachten als myogeen worden beschreven. Ter zitting is van de kant van het Uwv nader toegelicht dat voor een CTS beperkingen staan op het gebied van schroefbeweging en van tillen en dragen. Op die punten zijn in de FML beperkingen aangenomen. De Raad ziet geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat er betreffende de fysieke klachten aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 14 maart 2014 verslag gedaan van het psychisch onderzoek tijdens het spreekuur op 25 februari 2014. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de aandacht goed te richten en voldoende vol te houden is gedurende het spreekuur van twintig minuten. De stemming is licht gedrukt. Van een continue depressieve grondtoon is geen sprake. De verzekeringsarts acht een psychische kwetsbaarheid aanwezig en concludeert dat overvraging tot decompensatie kan leiden. Hij acht een aanvullende urenbeperking aan de orde van twintig uur per week, waarbij bij verdere stabilisatie van klachten en verbetering van functioneren verruiming aannemelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de informatie van psychiater Erkut van 27 augustus 2012 en van 3 juli 2014. In zijn rapport van 19 augustus 2014 heeft deze verzekeringsarts gemotiveerd waarom appellante niet gevolgd kan worden in haar standpunt dat het haar ten tijde in geding aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbrak en waarom er geen argumenten zijn om een verdere urenbeperking aan te nemen dan de vier uur per dag en twintig uur per week. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts in een rapport van 7 oktober 2015 nader toegelicht dat de hier gestelde diagnose ADHD geen consequenties heeft voor de ingeschatte belastbaarheid. Hij heeft toegelicht dat uit de brief van psychiater Erkut van 27 augustus 2012 reeds de complexe problematiek blijkt en dat uit de in die brief beschreven symptomen kan ook ADHD worden afgeleid. Verder heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat op de datum in geding, 15 januari 2014, geen sprake was van hulpbehoevendheid. Betreffende de gestelde concentratieproblemen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
7 november 2014 verwezen naar de bevindingen tijdens de hoorzitting, waarbij de aandacht goed was te trekken en te behouden. In de ter zitting overgelegde brief van psychiater Erkut van 23 september 2016 zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om de beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot de datum in geding voor onjuist te houden. Hierin ligt besloten dat het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat op de datum in geding geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML kan worden geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 augustus 2014 voldoende toegelicht. De daaruit voortvloeiende berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is door appellante niet betwist.
5. Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS