ECLI:NL:CRVB:2016:4514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
16/2176 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn ontvangen; tijdige verzending niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaarschrift dat door appellante, een persoon die in de Algemene Ouderdomswet (AOW) is betrokken, buiten de bezwaartermijn is ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift, gedateerd op 30 juni 2015, pas op 3 juli 2015 door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd. Appellante voerde aan dat zij het bezwaarschrift op 28 juni 2015 had verzonden, maar de Raad oordeelde dat de enkele stelling van verzending onvoldoende was om aan te nemen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Raad concludeerde dat appellante niet in verzuim was geweest en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/2176 AOW
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 maart 2016, 16/148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft de Svb appellante schuldig nalatig verklaard over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 inzake de betaling van de premie op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Bij brief van 30 juni 2015, door de Svb ontvangen op 3 juli 2015, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 mei 2015.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 18 mei 2015 per post aan appellante is toegezonden en dat de laatste dag van de bezwaartermijn 29 juni 2015 is. Vaststaat dat het bezwaarschrift, gedateerd 30 juni 2015, na afloop van de termijn op 3 juli 2015 door de Svb is ontvangen. De rechtbank volgt appellante niet in haar stelling dat zij het bezwaarschrift op 28 juni 2015 heeft verzonden en is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het bezwaarschrift op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tijdig is ingediend. De rechtbank is voorts niet gebleken van redenen op grond waarvan zou moeten worden gezegd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend omdat zij het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn op de post heeft gedaan en het bezwaarschrift binnen één week na verzending door het Uwv is ontvangen. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat, als zou worden vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, zij daarvoor een goede reden had. Zij verkeerde in de veronderstelling dat een andere gemachtigde het bezwaarschrift zou indienen. Toen een reactie van het Uwv op haar bezwaarschrift uitbleef heeft zij zelf een bezwaarschrift ingediend.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
4.2.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ontvangen. In dit geding is dan ook slechts de vraag aan de orde of aannemelijk is geworden dat appellante het bezwaarschrift, met dagtekening 30 juni 2015, tijdig heeft verzonden.
4.4.
Bij de beoordeling van deze vraag geldt als uitgangspunt dat de enkele stelling dat een bezwaarschrift is verzonden onvoldoende is om die verzending aan te nemen. Wel heeft de belanghebbende de mogelijkheid de tijdige verzending aannemelijk te maken.
4.5.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden, komt de Raad in het onderhavige geval tot de conclusie dat appellante er niet in is geslaagd de tijdige verzending van het bezwaarschrift aannemelijk te maken. Evenmin kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Naar vaste rechtspraak komen de gevolgen van (processueel) handelen of van nalatigheid van de gemachtigde volledig voor rekening van degene die de behartiging van zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J.. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

NK