ECLI:NL:CRVB:2016:4512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
16/1126 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvangsleeftijd voor AOW-opbouw en de gevolgen van wijziging van pensioenoverzichten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-opbouw van appellant, die in Frankrijk woont. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de aanvangsleeftijd van zijn AOW-opbouw, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was vastgesteld op 17 jaar. Hij stelde dat deze wijziging hem financieel benadeelde, omdat hij door zijn verhuizing naar Frankrijk geen verzekerde tijdvakken meer kon opbouwen. De Raad oordeelde dat de aanvangsleeftijd voor de AOW-opbouw in eerdere pensioenoverzichten niet was gewijzigd en dat deze als rechtsvaststaand diende te worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de Svb ten onrechte had gesteld dat het pensioenoverzicht van 19 januari 2015 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had de Svb hierin ten onrechte gevolgd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 juni 2015 ongegrond en veroordeelde de Svb in de proceskosten van appellant. De Raad benadrukte dat de omstandigheden van appellant in de toekomst nog kunnen veranderen, waardoor de beoordeling van een eventuele onevenredige last pas kan plaatsvinden bij de toekenning van het AOW-pensioen.

Uitspraak

16/1126 AOW
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 januari 2016, 15/4301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Desgevraagd heeft de Svb bij brief van 19 april 2013 aan appellant, geboren [in]
1958, een pensioenoverzicht toegezonden waarin is meegedeeld dat zijn
AOW-opbouw begint bij zijn 17e jaar en dat hij vanaf 16 augustus 1975 tot en met
17 april 2013 verzekerd is geacht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), met uitzondering van de niet verzekerde periode tussen 30 juli 1990 tot en met 5 november 1995. Tegen dit pensioenoverzicht heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 21 oktober 2014 heeft appellant opnieuw een pensioenoverzicht aangevraagd, waarbij hij heeft vermeld dat hij sinds 2 juni 2013 in Frankrijk woont. In het pensioenoverzicht van
23 oktober 2014 heeft de Svb meegedeeld dat de AOW-opbouw van appellant is uitgezocht tussen 16 augustus 1975 en 24 oktober 2014. Appellant is in die periode verzekerd geacht met uitzondering van de periode tussen 30 juli 1990 tot en met 5 november 1995 en tussen 2 juni 2013 en 24 oktober 2014. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Naar aanleiding van een vraag van appellant en zijn mededeling dat hij het pensioenoverzicht van 23 oktober 2014 nooit heeft ontvangen, heeft de Svb op 19 januari 2015 opnieuw een pensioenoverzicht aan appellant toegezonden. In dit pensioenoverzicht is de AOW-opbouw van appellant onderzocht tussen 16 augustus 1975 en 16 januari 2015. Appellant is in die periode verzekerd geacht met uitzondering van de periode tussen 30 juli 1990 tot en met 5 november 1995 en tussen 2 juni 2013 en 16 januari 2015.
1.4.
Appellant heeft tegen dit laatste pensioenoverzicht van 19 januari 2015 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij het niet eens is met de verhoging van de aanvangsleeftijd van de opbouw van het AOW-pensioen naar 17 jaar. De eerder door hem opgebouwde verzekerde jaren tussen zijn 15e en 17e jaar zijn vervallen en aan het einde van de pensioenopbouw kan hij die niet meer opbouwen omdat hij naar Frankrijk is verhuisd. Hierdoor wordt hem 4% AOW-opbouw ontnomen, terwijl hij wel premie heeft betaald. De vaststelling van de niet verzekerde tijdvakken heeft appellant niet bestreden.
1.5.
Bij de beslissing op bezwaar van 1 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het pensioenoverzicht van 19 januari 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb zich nader op het standpunt gesteld dat de pensioenoverzichten van 19 april 2013 en 23 oktober 2014 zijn komen vast te staan, nu appellant daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Nu in deze besluiten al eerder is beslist over het opschuiven van de aanvangsleeftijd voor de opbouw van de AOW, dient volgens de Svb het besluit van 19 januari 2015 als een herhaald besluit gekwalificeerd te worden, omdat er geen andere rechtsgevolgen uit voortvloeien dan uit de eerdere besluiten. Tegen dit besluit kan dan ook geen rechtsmiddel aangewend worden, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant de ontvangst van het pensioenoverzicht van 19 april 2013 niet heeft betwist. Zowel in het pensioenoverzicht van 19 april 2013 als in het pensioenoverzicht van 19 januari 2015 is de aanvangsdatum van de AOW-opbouw vastgesteld op 16 augustus 1975. In zoverre is het besluit van 19 januari 2015 een herhaling van het pensioenoverzicht van 19 april 2013. Dit betekent dat in zoverre geen rechtsgevolgen zijn ingetreden, die niet al met het overzicht van 19 april 2013 waren ingetreden. Het besluit van 19 januari 2015 moet dan ook in zoverre als een herhaald besluit worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Raad waarin is overwogen dat een herhaald besluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat daartegen daarom geen rechtsmiddel opstaat. De Svb had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij om gezondheidsredenen naar Frankrijk is verhuisd. Door zijn arbeidsongeschiktheid en het wonen in Frankrijk kan hij geen verzekerde tijdvakken voor de AOW meer opbouwen. In Frankrijk bouwt hij ook geen pensioen op. Dit heeft grote financiële gevolgen, mede gezien het feit dat de 4% korting op zijn AOW-pensioen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een jaarlijks gegeven is. De twee jaar AOW-opbouw die hem zijn ontnomen, kan hij niet compenseren, hetgeen in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (Eerste Protocol) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is allereerst aan de orde de vraag of uit een in rechte vaststaand pensioenoverzicht volgt dat de daarin vermelde aanvangsleeftijd voor de opbouw van het AOW-pensioen vaststaat, indien deze aanvangsleeftijd in latere pensioenoverzichten niet is gewijzigd.
4.2.
Vaste rechtspraak van de Raad is dat een pensioenoverzicht als besluit moet worden aangemerkt, nu daarbij een rechtsvaststelling plaatsvindt met betrekking tot eventueel toekomstige aanspraken van betrokkene. Door appellant is niet betwist dat hij het pensioenoverzicht van 19 april 2013 heeft ontvangen, zodat dit besluit rechtens is komen vast te staan. Het besluit van 19 januari 2015 is genomen naar aanleiding van een herhaalde aanvraag om een pensioenoverzicht. Met betrekking tot een dergelijke aanvraag heeft de Raad in eerdere uitspraken, zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2305 overwogen dat mede gezien de tekst van artikel 7 van de AOW en naar analogie van de rechtspraak over de herhaalde aanvraag niet kan worden gezegd dat, ook voor de toekomst, de voorheen via een pensioenoverzicht vastgestelde tijdvakken van verzekering definitief vaststaan.
4.3.
Het onder 4.2 overwogene brengt met zich dat de Svb zich in eerste aanleg ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het pensioenoverzicht van 19 januari 2015 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend konden worden en het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank heeft de Svb hierin ten onrechte gevolgd. De aangevallen uitspraak moet om deze reden worden vernietigd, behalve voor zover daarin is beslist over de vergoeding van het griffierecht.
4.4.
In het bestreden besluit heeft de Svb zijn standpunt gehandhaafd dat in het pensioenoverzicht van 19 januari 2015 terecht is uitgegaan van de aanvangsleeftijd van
17 jaar bij de opbouw van het pensioen van appellant, dus [vanaf] 1975. Het feit dat appellant op 15- en 16-jarige leeftijd heeft gewerkt en premies heeft betaald, doet hier volgens de Svb niet aan af, nu de wet geen ruimte biedt om van artikel 7a van de AOW af te wijken.
4.5.1.
Voor wat betreft het beroep dat appellant heeft gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2503. In die uitspraak is – kort gezegd – geoordeeld dat een pensioenoverzicht slechts een besluit is waartegen in rechte kan worden opgekomen voor zover het gaat om de rechtsvaststelling van de op dat moment verzekerde tijdvakken en de genoemde aanvangsleeftijd als begin van de opbouwperiode. De vermelding in het pensioenoverzicht van de toekomstige AOW-leeftijd is een mededeling van informatieve aard die niet gericht is op rechtsgevolg en daarom voor dat deel geen besluit waartegen in rechte kan worden opgekomen.
4.5.2.
De vraag of de invoering van artikel 7a van de AOW en de daarmee gepaard gaande verschuiving van de aanvangsleeftijd strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is vervolgens ontkennend beantwoord. Hierbij is in de eerste plaats overwogen dat de opgebouwde tijdvakken van verzekering voor de AOW moeten worden aangemerkt als een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol en dat door de inwerkingtreding van artikel 7a van de AOW, waardoor (eerder) opgebouwde verzekerde tijdvakken niet langer in aanmerking worden genomen voor de opbouw van het
AOW-pensioen, een inmenging heeft plaatsgevonden in dat eigendomsrecht.
4.5.3.
De Raad heeft deze inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel geacht en geoordeeld dat die in het algemeen niet leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol, waarbij is verwezen naar de uitspraak van de Raad van eveneens
18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2502. Overwogen is voorts dat de toepassing van artikel 7a van de AOW in concrete gevallen tot een onevenredig zware last en daardoor tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol zou kunnen leiden. Dit kan echter pas worden bezien in het kader van de besluitvorming die betrekking heeft op de toekenning van het AOW-pensioen en de ingangsdatum van dat pensioen. Pas op dat moment kan de hoogte van de eventuele schade worden vastgesteld. Enig individueel feitenonderzoek ten tijde van het bestreden besluit en ook nu, kan nog niet leiden tot het oordeel dat de betrokkene ten tijde van zijn pensioengerechtigde leeftijd, die ook nu nog niet vaststaat, een onevenredig zware last zal hebben te dragen als gevolg van de verhoging van de aanvangsleeftijd van de AOW.
4.5.4.
Dit is in de situatie van appellant niet anders. Ook in zijn geval kan pas bij de toekenning van het AOW-pensioen worden beoordeeld of hij door de verschuiving van de aanvangsleeftijd en de daardoor ontstane verminderde opbouw van zijn pensioen een onevenredig zware last moet dragen. De omstandigheden waarin appellant nu verkeert, kunnen immers in de loop naar de pensioengerechtigde leeftijd nog wijzigen, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de opbouw van het AOW-pensioen. Ook de financiële omstandigheden waarin appellant op zijn pensioengerechtigde leeftijd zal verkeren, staan nu nog geenszins vast.
4.5.5.
Uit 4.1 tot en met 4.5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, behalve de beslissing met betrekking tot de vergoeding van het betaalde griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten die appellant in hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 187,40 aan gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissing met betrekking tot de vergoeding van het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 juni 2015 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 187,40;
  • bepaalt dat de Svb het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ