ECLI:NL:CRVB:2016:4505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/3055 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na toegenomen beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2013 en 2014 herhaaldelijk toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld, met klachten variërend van psychische problemen tot artrose. Het Uwv heeft echter geweigerd om de uitkering te herzien, omdat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld ten opzichte van eerdere beoordelingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellante zorgvuldig zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad wijst erop dat de psychische klachten van appellante mogelijk zijn toegenomen na de datum in geding, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie over haar arbeidsongeschiktheid op dat moment. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv.

Uitspraak

15/3055 WAO
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2015, 14/2087 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar toenmalige gemachtigde mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellante en haar gemachtigde mr. H.A. Groeneveld zijn met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als personeelsfunctionaris in een ziekenhuis voor
34 uurper week. Appellante heeft vanaf 26 februari 2001 een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, ten gevolge van met name psychische klachten. Met ingang van 19 februari 2004 is deze uitkering wegens toename van gewrichtsklachten gewijzigd, in die zin dat de uitkering vanaf deze datum is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Op 25 april 2006 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft, na verzekeringskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 27 september 2006 geweigerd de WAO-uitkering van appellante te herzien omdat haar arbeidsongeschiktheidsklasse niet is gewijzigd.
1.3.
Appellante heeft zich door middel van een wijzigingsformulier op 3 april 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met onder meer artrose en ernstige slaapproblemen. Op dat moment was zij opgenomen wegens een longontsteking. Naar aanleiding van deze melding is appellante onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van
9 september 2013 vermeld dat de longontsteking volgens de internist met goed resultaat met antibiotica is behandeld, dat de vaatchirurg en de dermatoloog tussentijds geen afwijkingen hebben vastgesteld behoudens een Bakerse cyste en dat de radioloog een matige, met name laterale, gonartrose heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft bij lichamelijk en psychisch onderzoek geen duidelijke afwijkingen waargenomen, behalve aanwijzingen voor artrose van de linkerknie. Deze arts heeft een verslechtering door artrose met ingang van
1 november 2012 in aanmerking genomen en heeft een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties in een rapport van 26 september 2013 berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 54% bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het Uwv geweigerd om de WAO-uitkering van appellante te herzien.
1.5.
Ter onderbouwing van haar bezwaar tegen dit besluit heeft appellante onder meer een brief van haar behandelend psychiater van 27 januari 2014 ingebracht waarin deze psychiater te kennen geeft dat appellante recidiverende depressieve episoden heeft die passen bij een bipolaire type II stoornis. Daarnaast heeft zij PTSS die appellante, evenals de depressie, gemaskeerd heeft en is er sprake van alcoholmisbruik. De psychiater vindt het belangrijk dat appellante enkele keren per dag een rustpauze neemt van meer dan een uur en acht haar niet in staat om te werken.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien op een hoorzitting. Deze arts heeft in een rapport van 20 februari 2014 te kennen gegeven een extra beperking in de FML op te nemen in verband met artrose, omdat het aannemelijk is dat appellante structureel repeterende handelingen met haar handen minder goed dan normaal kan uitvoeren. Op de datum in geding, 29 november 2012, had appellante matige slijtage aan haar linkerknie. De verzekeringsarts heeft daarvoor in voldoende mate beperkingen in de FML opgenomen. Een knieoperatie heeft in september 2013 plaatsgevonden, nadat appellante is gezien door de verzekeringsarts. Voorts blijkt uit een in het dossier aanwezige brief van de behandelend psychiater van appellante van 23 juli 2008 dat appellante al jaren klachten heeft in verband met een aanpassingsstoornis met een depressieve stemming. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de stukken niet duidelijk dat appellante op 29 november 2012 een verminderde belastbaarheid heeft wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren ten opzichte van 2006. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het daarbij niet aannemelijk dat appellante op het moment dat zij is gezien door de primaire verzekeringsarts al een matige tot ernstige depressie had en acht het goed mogelijk dat er een toename is geweest na het bezoek aan de verzekeringsarts. Er is geen aanleiding voor het aannemen van een arbeidsduurbeperking omdat appellante geen aandoening heeft die gepaard gaat met verlies aan energie. Ook wat betreft de slaapproblematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 27 juli 2012 opgemerkt dat deze al jaren bestaat terwijl de neuroloog van appellante het slapen heeft beoordeeld als van een redelijk goede kwaliteit met een geringe doorslaapstoornis. Vergeleken met de vorige beoordeling in 2006 heeft appellante geen toegenomen beperkingen voortkomend uit slaapproblematiek.
1.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 6 maart 2014 vermeld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties nog steeds geschikt zijn maar, omdat er uitgegaan moet worden van een beoordeling na vier weken na toename, dus per 29 november 2012, de arbeidsmogelijkhedenlijst is gewijzigd. Op basis daarvan wordt de mate van arbeidsongeschiktheid 56,92%.
1.8.
Bij besluit van 16 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 oktober 2013 gegrond verklaard en appellante met ingang van 29 november 2012 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de medische beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze en juist vastgesteld en zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend. De inlichtingen in de brief van de behandelend psychiater van 27 januari 2014 zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. De in beroep ingebrachte inlichtingen van de radioloog van 7 mei 2014 over artrose dateren van na de datum in geding. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook op een toereikende arbeidskundige grondslag rust.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij door het Uwv met ingang van
11 april 2014 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht ten gevolge van klachten die ook aanwezig waren op de datum in geding. Ze heeft PTSS, een bipolaire stoornis en slijtage aan haar vinger- en polsgewrichten. Daarnaast had ze ten tijde van de datum in geding slaapproblemen. Appellante heeft, onder verwijzing naar het verslag van de radioloog van
7 mei 2014, betoogd dat zij de geselecteerde voorbeeldfuncties niet kan vervullen door de artrose aan haar handen. Ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft zij voorts een verslag van de behandelend radioloog van 4 augustus 2016 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2015, op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat appellante in november 2012 al volledig arbeidsongeschikt is te achten. De situatie in november 2012 is niet gelijk te stellen aan de situatie in 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar de onderzoeken die zijn verricht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 februari 2014 beargumenteerd dat de psychische klachten van appellante toegenomen lijken te zijn na de datum in geding en dat er ten opzichte van een eerdere beoordeling niet is gebleken van toegenomen beperkingen. De Raad heeft geen aanleiding voor twijfel over deze conclusie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een in de fase van beroep ingebracht rapport van 8 augustus 2014 gereageerd op het radiologieverslag van 7 mei 2014 en erop gewezen dat dit verslag dateert van na de datum in geding. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
19 augustus 2015 in reactie op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd naar voren gebracht dat artrose een progressieve aandoening is en dat in de beoordeling van de medische situatie van appellante met ingang van 29 november 2012 de pols- en handklachten minder op de voorgrond stonden dan tijdens de beoordeling van de toename van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 april 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat de combinatie van (toegenomen) psychische klachten met inmiddels ernstige artrose in de handen en in de rest van het lichaam maakt dat er in 2014 een arbeidsduurbeperking is aangenomen. Over het verslag van de radioloog van 4 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 29 september 2016 opgemerkt dat hieruit blijkt dat er lichte tot matige degeneratieve veranderingen zijn in de wervelkolom en dat in de onderrug nu een matig ernstige discopathie is, wat volgens dit verslag nieuw is ten opzichte van 2011. Een mogelijke lichte toename van artrose in 2012 impliceert niet meteen meer beperkingen of een verminderde belastbaarheid. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling in 2012 voldoende rekening gehouden met de slijtage in de nek en in de rug. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel over de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belasting, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 maart 2014 vermeld dat in verband met de kenmerkende belasting op hand- en vingergebruik in de geselecteerde voorbeeldfuncties overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functies geschikt heeft geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts in dit rapport inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante de geselecteerde voorbeeldfuncties kon verrichten op de datum hier in geding. Uit de ingebrachte medische inlichtingen is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is over dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

SS