Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de door betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 493,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 24 januari 2001 een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank baseerde haar oordeel op een rapport van psychiater M.R. Weeda, die concludeerde dat betrokkene op de datum in geding, 6 maart 2012, leed aan een depressieve stoornis, wat gevolgen had voor zijn belastbaarheid.
In hoger beroep herhaalt het Uwv zijn standpunt dat er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het oordeel van Weeda. Het Uwv wijst op een mishandeling van betrokkene op 5 november 2013, die volgens hen de psychische toestand van betrokkene heeft beïnvloed. Ook wordt er op gewezen dat Weeda geen symptoomvaliditeitstest heeft uitgevoerd, terwijl dit in het onderzoek van psychiater A.W. de Lange wel is gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het rapport van Weeda heeft gevolgd, omdat dit rapport inzichtelijk en consistent is en de deskundige gemotiveerd heeft uiteengezet dat betrokkene meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 992,-. Daarnaast wordt er een griffierecht van € 164,- opgelegd aan het Uwv.