1.5.Bij verzoekschrift van 1 oktober 2014 heeft appellant de rechtbank verzocht om, voor zover in dit geding van belang, op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de minister te veroordelen tot vergoeding van de onder 1.4.1 genoemde schade.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding, omdat het
e-mailbericht van 22 augustus 2013 en de, naar appellant heeft gesteld, telefonisch aan hem verstrekte informatie niet zijn aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb of een andere onrechtmatige handeling als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.1.2.Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
4.1.3.Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb - voor zover hier van belang - wordt met een besluit gelijk gesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is.
4.2.1Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 9 december 2013 is aan te merken als een onrechtmatig besluit.
4.2.2.De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het e-mailbericht van 22 augustus 2013 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb of als een handeling als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b of d van de Awb. Met het e-mailbericht werd informatie verstrekt aan een collega van appellant. Het was niet gericht aan appellant en er was op dat moment geen sprake van een door de minister ten aanzien van appellant te nemen besluit, in samenhang waarmee en in voorbereiding waarvan het
e-mailbericht is verstuurd. De Raad onderschrijft op zichzelf beschouwd wat de rechtbank heeft overwogen over dit e-mailbericht.
4.2.3.Appellant heeft daarnaast gesteld dat hij, na kennis te hebben genomen van het
e-mailbericht van 22 augustus 2013, telefonisch contact heeft gezocht met een medewerker van WWplus. De in dit telefoongesprek verstrekte informatie kwam overeen met de informatie uit het e-mailbericht en heeft er volgens appellant toe geleid dat hij de koopsompolis bij Reaal heeft beëindigd. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd en niet duidelijk is wat gedurende het gestelde telefoongesprek over en weer is gecommuniceerd, niet met zich brengt dat de rechtbank niet bevoegd was om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. Appellant heeft immers een – gestelde onrechtmatige – handeling ter voorbereiding van het onrechtmatige besluit van 9 december 2013 aangewezen ten gevolge waarvan hij stelt schade te hebben geleden. Daarmee is de bevoegdheid van de bestuursrechter gegeven. Dit betekent dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Dit laat evenwel onverlet dat ook ter zitting niet duidelijk is geworden wat gedurende het gestelde telefoongesprek is besproken. Daarom is er onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek.