ECLI:NL:CRVB:2016:4475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door appellante, die stelt dat zij niet in een gezamenlijke huishouding leeft met haar vriendin S. Appellante had zich op 29 januari 2014 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en na een intakegesprek op 11 februari 2014 werd haar aanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met S. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de claim van wederzijdse zorg tussen appellante en S. De Raad concludeert dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het college is opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens zijn de proceskosten van appellante vergoed.