ECLI:NL:CRVB:2016:446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
14/6344 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking loonaanvullingsuitkering en beoordeling belastbaarheid appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als aankomend filiaalmanager werkte, is sinds 2007 arbeidsongeschikt door psychische klachten. In 2009 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die in 2010 werd omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. In 2014 trok het Uwv deze uitkering in, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep beoordeelt of het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan naar de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante medische informatie, waaronder rapporten van psychiater Van der Wurff en internist dr. J. Vernooij, adequaat heeft gewogen. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat. De FML van 7 mei 2014 wordt als juist beschouwd, en de Raad ziet geen reden om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.

Uitspraak

14/6344 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 september 2014, 14/5061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M. Duijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door opvolgend gemachtigde mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als aankomend filiaalmanager voor 37 uur per week en is wegens psychische klachten op 3 maart 2007 uitgevallen. Bij besluit van 18 februari 2009 is aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend over de periode van 28 februari 2009 tot 28 juli 2010, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 57%. Met ingang van 28 juli 2010 is de uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Appellante is in een andere functie voor 20 uur per week bij haar werkgever blijven werken. In juni 2012 meldt zij zich vervolgens ziek met vermoeidheidsklachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek is de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Bij besluit van 17 december 2013 heeft het Uwv de loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 18 februari 2014 ingetrokken omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit zijn rapporten ten grondslag gelegd van een verzekeringsarts van 12 november 2013, met bijbehorende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eenzelfde datum, en van een arbeidsdeskundige van 10 december 2013.
1.4.
Appellante heeft tegen het besluit van 17 december 2013 bezwaar gemaakt en heeft daartoe aangevoerd dat zij wegens haar vermoeidheidsklachten en psychische klachten praktisch geen arbeid kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater Van der Wurff ingeschakeld om expertise te verrichten. Van der Wurff heeft bij expertise-rapport van 25 april 2014 verslag gedaan van zijn bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van dit rapport de FML op 7 mei 2014 aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 13 mei 2014 geconcludeerd dat appellante onverminderd geschikt wordt geacht de haar voorgehouden functies te verrichten. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2013 bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar beperkingen. Zij meent dat haar vermoeidheidsklachten en psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. In het verleden is wel een urenbeperking aangenomen en deze is ten onrechte komen te vervallen. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige die haar zou moeten onderzoeken. Tot slot is appellante van mening dat zij medisch niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op 18 februari 2014 terecht onderschreven. Daarbij is van belang dat deze arts een dossieronderzoek heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend aan de hoorzitting psychisch heeft onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar overgelegde brief van 20 januari 2014 van internist dr. J. Vernooij, verbonden aan het Vermoeidheid&PijnCentrum Nederland, en het expertise-verslag van Van der Wurff bij het onderzoek betrokken. In het rapport van 7 mei 2014 wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat psychiater Van der Wurff van oordeel is dat bij appellante sprake is van een dysthyme stoornis. De vermoeidheidsklachten lijken onderdeel van dit beeld. Er is geen somatische oorzaak gevonden voor de vermoeidheid. Bij appellante zijn er vooral beperkingen in het uithoudingsvermogen, het hanteren van emotionele problemen en in het vermogen tot samenwerken, aldus Van der Wurff. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat wordt geacht arbeid te verrichten, zij het dat rekening moet worden gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid en een verminderd uithoudingsvermogen. De informatie van internist Vernooij, die op basis van een intake tot chronische vermoeidheid concludeert, leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot een ander oordeel. Het onderzoek van Vernooij wordt gekenmerkt door zelfregistratie bij gesloten vragen en is daarnaast onvolledig. De motivering op grond waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van appellant heeft gevormd overeenkomstig de bevindingen van Van der Wurff is inzichtelijk en overtuigend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het huidige onderzoek geen aanleiding gezien om de in het verleden aangenomen urenbeperking te continueren. Noch in beroep, noch in hoger beroep heeft appellante medische informatie overgelegd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de urenbeperking niet had mogen vervallen. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld dan wel dat de in bezwaar overgelegde medische informatie onjuist is beoordeeld. In de brief van GZ-psycholoog J.D. Ritter van
26 augustus 2014 wordt vermeld dat appellante in de periode 2009 tot 2012 onder behandeling stond, vanwege een depressieve stoornis en trauma. Een actueel oordeel over de belastbaarheid kon Ritter niet geven, omdat appellante al twee jaar niet meer onder behandeling is. Ook de huisarts kon blijkens de brief van 18 juni 2014 geen antwoord geven op de vraag naar de belastbaarheid van appellante. De onderzoeksrapportage van
GZ-psycholoog A.T. Visser van 9 juli 2015 maakt melding van een persoonlijkheidsstoornis, maar dit onderzoek dateert van ver na de datum in geding, is niet door een medicus verricht en geeft bovendien geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante onjuist is vastgesteld. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 mei 2014 is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies. De arbeidsdeskundige heeft in het formulier Resultaat functiebeoordeling van 16 december 2013 en in zijn rapport van 10 december 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 13 mei 2014 afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in deze functies niet wordt overschreden. Om deze reden hoeft, zoals ter zitting is besproken, niet te worden ingegaan op het standpunt van appellante dat haar maatmaninkomen onjuist is geindexeerd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR