ECLI:NL:CRVB:2016:4436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/8277 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting en niet verschijnen op oproep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had zich op 3 oktober 2014 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor bijstand, maar heeft niet voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant opgeroepen voor een gesprek, maar hij is zonder bericht niet verschenen. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de oproepen niet tijdig heeft ontvangen en dat hij om persoonlijke redenen op een ander adres verbleef. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend en dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig een adreswijziging heeft doorgegeven en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht is. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.

Uitspraak

15/8277 WWB
Datum uitspraak: 22 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 november 2015, 15/1958 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 3 oktober 2014 bij het UWV Werkbedrijf gemeld om bijstand ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers aan te vragen. Op het op die datum ingevulde aanvraagformulier heeft appellant als verblijfadres [opgegeven adres] te [plaatsnaam 1] opgegeven (opgegeven adres) en heeft hij vermeld dat hij alleenwonend is. Bij brief van 14 oktober 2014 heeft het college aan appellant onder meer meegedeeld dat hij een aanvraag om bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellant ingesteld. In dit kader hebben twee handhavingsspecialisten van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op 10 november 2014 getracht een huisbezoek aan de woning op het opgegeven adres af te leggen. Omdat op aanbellen niet werd gereageerd, is een brief in de brievenbus gedeponeerd met daarin een uitnodiging voor een gesprek bij de DWI op 11 november 2014. Hierop is appellant zonder bericht niet verschenen. Om die reden is op die datum opnieuw een brief in de brievenbus gedeponeerd met daarin een uitnodiging voor een gesprek bij de DWI op 13 november 2014. Hierop is appellant wederom zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 13 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, door zonder bericht niet te verschijnen op de oproepen van 11 november 2014 en 13 november 2014, niet heeft voldaan aan zijn verplichting om alle medewerking te verlenen om voor bijstand in aanmerking te komen. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de oproepen om te verschijnen niet (tijdig) heeft ontvangen, maar dat hem dit niet valt te verwijten. In dit kader heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van persoonlijke omstandigheden, te weten het onder valse voorwendselen van de verhuurder tekenen van de huurovereenkomst, bedreiging, mishandeling en afpersing door verschillende personen, niet terecht kon in de woning op het opgegeven adres en dat hij om die reden een kamer heeft gehuurd aan en ook feitelijk verbleef op het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Ter onderbouwing van de door hem gestelde omstandigheden heeft appellant verwezen naar het door hem in beroep overgelegde
proces-verbaal van aangifte van 30 januari 2015. Appellant stelt dat hij aan het college een adreswijziging heeft doorgegeven, maar dat het college heeft nagelaten deze in het registratiesysteem te verwerken. Het college heeft hierdoor onzorgvuldig gehandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak om hem in de gelegenheid te stellen de uitkomst van de strafrechtelijke procedure af te wachten. De Raad heeft geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting met gebruikmaking van de
artikelen 8:108 in verbinding met artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen. Het gaat in dit geding om het recht op bijstand van appellant. Onder de gedingstukken bevindt zich reeds een uitvoerig proces-verbaal van aangifte. De hierin gereleveerde gebeurtenissen zijn door het college niet betwist. Gelet hierop maakt de Raad ook geen gebruik van de in artikel 8:108 in verbinding met artikel 8:68 van de Awb neergelegde bevoegdheid om het onderzoek in deze zaak te heropenen.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 3 oktober 2014 tot en met 13 november 2014.
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant aan de oproepen om te verschijnen op 11 november 2014 en 13 november 2014 geen gehoor heeft gegeven. Gelet op wat appellant heeft aangevoerd, is uitsluitend aan de orde de vraag of het appellant valt te verwijten dat hij de oproepen niet (tijdig) heeft ontvangen.
4.5.
Appellant stelt zich in dit verband op het standpunt dat hij (tijdig) aan het college heeft doorgegeven dat hij feitelijk op een ander adres verbleef. Ter zitting heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat hij meerdere malen aan de balie van de DWI is geweest om een adreswijziging door te geven en dat hij dat bij een aantal van die gelegenheden ook schriftelijk heeft gedaan.
4.6.
Het college heeft ontkend een adreswijziging van appellant te hebben ontvangen.
4.7.
Appellant heeft wel gesteld, maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij (tijdig) aan het college heeft doorgegeven dat hij feitelijk op een ander adres verbleef. In de gedingstukken noch in het verhandelde ter zitting is hiervoor enig aanknopingspunt te vinden. Nu appellant zelfs geen begin van bewijs van zijn stelling(en) heeft geleverd en het college heeft ontkend een adreswijziging van appellant te hebben ontvangen, moet het er voor worden gehouden dat appellant niet aan het college heeft doorgegeven dat hij feitelijk op een ander adres verbleef. Bovendien heeft appellant bij een nieuwe aanvraag van 5 december 2014 opnieuw het opgegeven adres als verblijfsadres vermeld. Dat appellant in verband met persoonlijke omstandigheden niet op het opgegeven adres kon verblijven en dat hij om die reden op een ander adres verbleef doet, wat daar verder ook van zij, hier niet aan af. Dit komt, gelet op het onder 4.3 vermelde, voor rekening en risico van appellant. In het vorenstaande ligt reeds besloten dat de beroepsgrond dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld, evenmin slaagt.
4.8.
Nu appellant, door geen gehoor te geven aan de oproepen van 11 november 2014 en
13 november 2014 om inlichtingen te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie, onvoldoende medewerking heeft verleend als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WWB, kan als gevolg daarvan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.9.
Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD