ECLI:NL:CRVB:2016:4417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/2723 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand voor woninginrichting en de toepassing van gemeentelijk beleid

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor woninginrichting aan appellant, die na zijn echtscheiding geen eigen inboedel meer had. Appellant diende op 17 februari 2014 een aanvraag in voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg kende hem bij besluit van 12 maart 2014 bijzondere bijstand toe tot een bedrag van € 3.773,-, waarvan de helft als geldlening en de andere helft als gift. Het college baseerde deze beslissing op het gemeentelijk beleid, dat stelt dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als leenbijstand wordt verstrekt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van dit beleid rechtvaardigen.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor het ontbreken van een inboedel, omdat hij deze niet kon meenemen na zijn echtscheiding. Hij stelde dat bijzondere omstandigheden hem zouden moeten vrijstellen van het beleid van het college.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden om van het beleid af te wijken, aangezien hij vanaf oktober 2013 een inkomen boven de bijstandsnorm had. De Raad bevestigde dat het college de bijzondere bijstand in zijn geheel als leenbijstand had moeten toekennen, maar dat het college al ten gunste van appellant had afgeweken door de helft als gift toe te kennen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/2723 WWB
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2015, 14/5044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Möller, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, op verzoek van de Raad, een nader stuk ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 oktober 2016. Partijen zijn, waarvan het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 17 februari 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op het aanvraagformulier heeft appellant, voor zover van belang, vermeld dat hij na zijn echtscheiding niet beschikt over een eigen inboedel.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 3.773,-, waarvan de helft in de vorm van een geldlening en de andere helft in de vorm van een gift. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat volgens het gemeentelijk beleid bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als leenbijstand wordt verstrekt en dat geen omstandigheden zijn gebleken om van dat beleid af te wijken. Bovendien is de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, nu appellant geen aanspraak heeft gemaakt op verdeling van de boedel of een financiële compensatie. Volgens het college had de bijzondere bijstand voor de kosten van bijstand daarom, anders dan is gebeurd in het besluit van 12 maart 2014, in zijn geheel in de vorm van leenbijstand aan appellant moeten worden toegekend. Op grond van het verbod van reformatio in peius wordt het besluit van
12 maart 2014 niet gewijzigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, omdat hij ten tijde van zijn echtscheiding niet beschikte over een eigen woning of opslagruimte en daarom geen inboedel kon meenemen. Ook kon hij geen financiële compensatie van zijn voormalige partner verkrijgen voor zijn deel van de inboedel. Appellant heeft besef van verantwoordelijkheid getoond door de inboedel aan zijn kind en voormalige partner te laten. Volgens appellant nopen bijzondere omstandigheden tot nog verdergaande afwijking van het beleid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in de wet anders is bepaald. In artikel 51 van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.2.
Het college voert het beleid dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, waaronder de kosten van woninginrichting, als leenbijstand wordt verstrekt. Volgens het beleid, voor zover van belang, kan het college van deze hoofdregel afwijken en de bijstand om niet verstrekken wanneer iemand gedurende drie jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad, waardoor hij niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten. Bij ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid wordt altijd leenbijstand verstrekt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet voldoet aan het beleid, omdat hij in ieder geval vanaf oktober 2013 een inkomen boven de bijstandsnorm had. Op grond van dat beleid had de bijzondere bijstand in zijn geheel in de vorm van leenbijstand toegekend moeten worden. Wat appellant heeft aangevoerd, noopt niet tot het oordeel dat het college gehouden was af te wijken van zijn beleid door de bijzondere bijstand geheel als gift aan appellant toe te kennen. Dat appellant na zijn echtscheiding de inboedel in het belang van zijn kind en voormalige partner niet heeft willen verdelen, is een eigen keuze, waarvan de gevolgen niet kunnen worden afgewenteld op de WWB. Het college heeft niettemin de helft van de gevraagde bijzondere bijstand als gift toegekend en is daarmee ten gunste van appellant van zijn beleid afgeweken. Appellant is daarmee zeker niet tekortgedaan.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Spek

HD