ECLI:NL:CRVB:2016:4399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/8614 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen uitkering op grond van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet was vastgesteld. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar de appellant stelde dat hij wel degelijk procesbelang had, omdat zijn gemachtigde de bezwaarprocedure had gevoerd. De Raad oordeelde dat de omstandigheid dat het dagloon na het bestreden besluit was herzien, niet betekende dat het procesbelang was vervallen. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen procesbelang meer was, en vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de appellant recht had op vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. De kosten werden vastgesteld op € 248,- en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 124,- aan de appellant.

Uitspraak

15/8614 WW
Datum uitspraak: 16 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland van 10 november 2015, 15/1867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A. van Velsen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het Uwv aan appellant met ingang van
10 oktober 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Daarbij is de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 67,27.
1.2.
Appellant heeft op 9 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De gemachtigde van appellant heeft op 9 februari 2015 de gronden van het bezwaar aangevuld.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 oktober 2014 is bij besluit van
18 februari 2015 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat te laat bezwaar is gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 14 oktober 2015 is het besluit van 21 oktober 2014 herzien. Daarbij is de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 78,96.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling door de rechtbank van het standpunt van het Uwv dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk is, omdat bij besluit van 14 oktober 2015 het dagloon met terugwerkende kracht hoger is vastgesteld. Hierdoor heeft appellant bereikt hetgeen hij met zijn bezwaarschrift heeft beoogd. Over de in bezwaar gemaakte kosten heeft de rechtbank overwogen dat dit geen procesbelang oplevert, nu niet de gemachtigde van appellant, maar appellant zelf het bezwaarschrift heeft ingediend. Over de in beroep gemaakte kosten heeft de rechtbank overwogen dat dit evenmin een procesbelang oplevert, omdat het Uwv bij het standpunt blijft dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is, zodat het Uwv op dat punt niet aan appellant tegemoet is gekomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij wel een procesbelang heeft. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat niet hijzelf, maar zijn gemachtigde de bezwaarprocedure aanhangig heeft gemaakt en heeft uitgevoerd. Appellant heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling wegens de door hem in bezwaar (en beroep) gemaakte (proces)kosten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld dat er geen (proces)belang meer is, nu appellant ter zitting heeft bevestigd dat hij met zijn bezwaarschrift wilde bereiken dat het dagloon hoger vastgesteld zou worden. Over de in bezwaar gemaakte kosten heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake is van in bezwaar gemaakte kosten doordat de gemachtigde van appellant het door appellant gemaakte bezwaar heeft aangevuld, maar dat vergoeding van deze kosten niet aan de orde is, omdat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is geacht. Om diezelfde reden heeft het Uwv evenmin aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, brengt de omstandigheid dat na het bestreden besluit alsnog het dagloon is herzien niet mee dat het procesbelang is komen te vervallen. Zoals appellant terecht heeft aangevoerd, is dit belang – naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3351) – nog gelegen in het door appellant in het aanvullend bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar, welke vergoeding door het Uwv impliciet is geweigerd. Hiermee heeft (de gemachtigde van) appellant tijdig om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten verzocht. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft, omdat niet appellants gemachtigde, maar appellant zelf het bezwaarschrift heeft ingediend. Wie het bezwaarschrift heeft ingediend is immers niet bepalend voor de vraag of het Uwv de kosten, die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, dient te vergoeden. Appellant heeft zelf een bezwaarschrift met (summiere) gronden ingediend en vervolgens heeft de gemachtigde van appellant de gronden in een aanvullend bezwaarschrift uitgewerkt. In de uitspraak van 14 februari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558) heeft de Raad geoordeeld dat in een dergelijk geval het bezwaarschrift van appellant en het door de gemachtigde ingediende aanvullende bezwaarschrift als één geheel dienen te worden gezien. Onder de proceshandeling bezwaarschrift in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dan ook mede te begrijpen het door de gemachtigde van appellant ingediende aanvullende bezwaarschrift.
4.2.
Aangezien de rechtbank dit procesbelang niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het Uwv het bezwaar bij het bestreden besluit terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat te laat bezwaar is gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De door appellant ingediende informatieverzoeken – nog daargelaten dat deze na afloop van de bezwaartermijn zijn ingediend – leiden niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien deze verzoeken appellant niet ontslaan van de verplichting om (tijdig) een bezwaarschrift in te dienen. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant komt dus geen vergoeding van de kosten van het bezwaar toe. Het beroep tegen het besluit van 18 februari 2015 zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 248,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor indiening van het hoger beroepschrift, ter hoogte van € 496,- per punt, waarbij als wegingsfactor als bedoeld in de bijlage bij het Bpb 0,5 (licht) wordt gehanteerd). Voor een veroordeling in de proceskosten in beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS