ECLI:NL:CRVB:2016:4395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/3592 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 15 augustus 2012 ziek meldde wegens psychische klachten, heeft recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, vastgesteld op 100% arbeidsongeschiktheid per 13 augustus 2014. Appellant betwist de inschatting van zijn herstelkansen en stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en recht heeft op een IVA-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht de inschatting van de herstelkansen door het Uwv heeft onderschreven. De verzekeringsarts heeft in zijn rapporten aangegeven dat er een redelijke kans op herstel is, ondanks de psychische klachten van appellant. De Raad oordeelt dat de omstandigheden die de prognose gunstig kleuren, zoals effectieve behandelmethoden, niet voldoende zijn om aan te nemen dat appellant duurzaam arbeidsongeschikt is.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 november 2016 door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier.

Uitspraak

15/3592 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 april 2015, 14/4678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Namens appellant is verschenen mr. Slinkman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 15 augustus 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 11 juni 2014 vastgesteld dat appellant een ernstige psychische stoornis heeft en dat er tijdelijk geen benutbare mogelijkheden zijn. De psychische begeleiding wordt de komende tijd geïntensiveerd en het effect hiervan dient afgewacht te worden. Bij besluit van 12 juni 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 augustus 2014 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.2.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij meent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 september 2014 opgemerkt dat uit de informatie van psycholoog R.L. van der Krol van GGZ Friesland blijkt dat bij appellant sprake is van een depressief toestandsbeeld. Verder zijn er lichamelijke klachten die mogelijk deels voortkomen uit somatisatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het herstel van appellant, ondanks behandeling, stagneerde door niet aan ziekte gerelateerde omstandigheden (met name taalbarrière en reistijd). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een redelijke kans op herstel. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2014 is bij besluit van 17 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inschatting van de herstelkansen van appellant berust op een voldoende zorgvuldig onderzoek dat is toegespitst op de individuele medische situatie van appellant. Het standpunt van het Uwv dat appellant op de datum in geding, 13 augustus 2014, een meer dan geringe kans op herstel had en daarom niet duurzaam arbeidsongeschikt was, berust op een toerekende medische grondslag. De rechtbank heeft verwezen naar een aanvullend rapport van 30 januari 2015, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader heeft toegelicht dat de lichamelijke klachten van appellant moeten worden gezien als behorend tot het depressieve beeld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. Hij is van mening dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft medische stukken ingebracht, waaronder een brief van psychiater F. Huitema van 23 oktober 2015 en een brief van psychiater
F.E. van Houten van 18 april 2016.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de in geding zijnde datum 13 augustus 2014 moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de inschatting van de herstelkansen van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 september 2014 gewezen op omstandigheden die de prognose gunstig kleuren, te weten effectieve behandelmethoden die nog niet voldoende zijn benut en het feit dat het gaat om een eerste periode zonder pre morbide psychosociale beperkingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 19 november 2015 gereageerd op de door appellant ingebrachte medische stukken. Over de informatie van psychiater Huitema van 23 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat de ingezette behandelingen tot op heden geen resultaat hebben in verband met niet-ziekelijke determinanten, waaronder sociale perikelen en misverstand over de medicatie. In een rapport van 3 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de ontslagbrief van psychiater Van Houten van 18 april 2016 evenmin aanleiding geeft om de prognose in de beoordeling van 14 september 2014 onjuist te achten. Gelet op de in het dossier aanwezige informatie, is in wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gelegen te twijfelen aan de inzichtelijk en deugdelijk onderbouwde conclusies van het Uwv dat verbetering van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum niet was uitgesloten. De omstandigheid dat de behandeling achteraf bezien geen, dan wel minder, verbetering heeft gebracht dan was te verwachten, is geen grond om aan te nemen dat de door de verzekeringsartsen aangegeven verwachting die ten tijde in dit geding van belang bestond voor onjuist moet worden gehouden.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

NK