ECLI:NL:CRVB:2016:4394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/3333 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in Duitsland woont, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit correct had vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan vastgesteld op de datum in geding, 1 augustus 2013.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de in hoger beroep overgelegde gegevens niet tot een ander oordeel leiden. De Raad heeft benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid van de functies niet alleen gebaseerd is op subjectieve klachten, maar op objectieve medische maatstaven. De rechtbank had ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie correct had geïnterpreteerd.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig was vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3333 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015, 13/6046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Goltstein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellante is verschenen, vergezeld door S. Steinart, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker debiteurenadministratie. Met ingang van 4 augustus 2011 heeft zij zich ziek gemeld met psychische- en gewrichtsklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van medische informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van de psychotherapeut van 1 maart 2013 en van de orthopeed van 1 maart 2013. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2013 vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat zij met ingang van 1 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Zij staat onder behandeling van een orthopeed en heeft veel last van spierpijnen als gevolg van fibromyalgie en artrose. Een urenbeperking is volgens appellante aan de orde. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van een revalidatiearts van
8 augustus 2013 alsmede bevindingen uit een gehooronderzoek in geding gebracht. Verder heeft appellante de geschiktheid voor de geduide functies bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een aanvullende beperking aan te nemen voor het gehoor (gesprek in rumoerige omgeving). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en deze ongewijzigd passend geacht. Bij besluit van 12 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante de gronden van bezwaar gehandhaafd. Namens appellante zijn aanvullende medische stukken in geding gebracht, waaronder het revalidatieverslag van
8 augustus 2013 van een behandeling van 3 tot 31 juli 2013, brieven van orthopeed
dr. R. Dresse van 5 december 2013 en van 4 december 2014, besluiten van StädteRegion Aachen, een brief van neuroloog dr. S. Meyring van 15 mei 2014 en van neuroloog
prof. dr. J. Weis van 10 december 2014, een brief van longarts dr. C. Lersch van 10 januari 2013, een brief van arts V. Espenkott van 19 december 2014, een brief van psychotherapeut dr. K. Frenzel van 11 december 2014, een brief van radioloog dr. C.A. Krasny van
29 augustus 2014, alsmede een medicatieoverzicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de overgelegde informatie geen aanleiding gezien het ingenomen standpunt te herzien.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig en juist geacht. De rechtbank ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat op de datum in geding meer beperkingen aanwezig waren.
3.2.
De rechtbank heeft wat betreft de stelling van appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de in beroep overgelegde medische stukken overwogen dat de informatie van de behandelend orthopeed volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt dat appellante bekend is met fibromyalgie en dat sprake is van chronische klachten van vermoeidheid. Die informatie is reeds bekend en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegenomen bij de beoordeling in bezwaar. Ook voor de psychische beperkingen zijn beperkingen in de FML opgenomen. Het in beroep overgelegde revalidatieverslag van
8 augustus 2013 was al in bezwaar overgelegd en is bij de beoordeling meegenomen. Van onderschatting van de klachten van appellante is volgens de rechtbank dan ook geen sprake. Verder heeft de rechtbank overwogen dat een groot deel van de in beroep overgelegde medische stukken dateert van ver na de datum in geding van 1 augustus 2013 en daarmee niet kan leiden tot het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding.
3.3.
Verder heeft de rechtbank appellante niet gevolgd in haar standpunt dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat het niet gaat om de subjectieve klachtenbeleving, maar om de vraag of op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag worden verricht. Een bijzondere situatie waarbij ook klachten zonder duidelijke oorzaak kunnen leiden tot het aannemen van beperkingen heeft de rechtbank niet van toepassing geacht.
3.4.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen urenbeperking tot 10 uur per week aangewezen heeft geacht. Op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur bestond daartoe in het geval van appellante geen reden.
3.5.
De rechtbank heeft ten slotte geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geduide functies.
4. In hoger beroep heeft appellante haar eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante nadere stukken ingediend. Het betreft een commentaar van appellante op in de FML vastgestelde beperkingen, een attest van de huisarts van 5 augustus 2011, alsmede een brief van psychotherapeut C. Gmeiner van 6 september 2016.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad onderschrijft de overwegingen en conclusies van de rechtbank betreffende de zorgvuldigheid en juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit volledig en maakt deze tot de zijne.
5.3.
De in hoger beroep overgelegde gegevens leiden niet tot een ander oordeel. In het dossier bevindt zich een groot aantal stukken van de diverse onderzoeken en behandelingen die appellante heeft ondergaan en deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de fase van bezwaar en in beroep toereikend besproken. Ook de brief van de huisarts van
5 augustus 2011 bevat informatie die door het Uwv bij de beoordeling is meegenomen. Wat betreft de brief van de psychotherapeut van 6 september 2016 wordt overwogen dat hierin melding wordt gemaakt van het starten van een behandeling op 22 mei 2015 en wordt beschreven waaruit de behandeling sinds die datum bestaat. Ter zitting heeft het Uwv namens de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat aan de omstandigheid dat appellante in mei 2015 is gestart met een psychotherapeutische behandeling geen gevolgen worden verbonden voor de vastgestelde belastbaarheid van appellante rond 1 augustus 2013. Deze toelichting wordt niet onjuist geacht.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
5.5.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK