In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar, appellant, tegen de afwijzing van zijn verzoek om doorstroming naar de functie van senior GGP (Gebiedsgebonden Politie). Appellant is sinds 1999 werkzaam als politieambtenaar en heeft in 2012 verzocht om doorstroming naar de seniorfunctie. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op basis van een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid van appellant, ondanks dat hij een beoordeling had ontvangen die hem als 'voldoende' kwalificeerde. De korpschef heeft daarbij verwezen naar ontwikkelpunten die appellant nog diende te verbeteren, zoals het motiveren van medewerkers en het presenteren voor groepen.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het loopbaanbeleid ruimte biedt voor ontwikkelpunten en dat de korpschef ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn capaciteiten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. De Raad oordeelt dat de aanwezigheid van ontwikkelpunten niet automatisch uitsluit dat iemand geschikt is voor een seniorfunctie, maar dat de korpschef in dit geval in redelijkheid tot een negatief oordeel heeft kunnen komen.
De Raad bevestigt dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij over de verwachte geschiktheid beschikt voor de functie van senior GGP. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van griffier A. Mansourova, op 17 november 2016.