ECLI:NL:CRVB:2016:4384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
16/1714 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor seniorfunctie binnen de politie en de rol van ontwikkelpunten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP. Appellant, werkzaam als politieambtenaar, had verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek werd afgewezen op basis van een negatief oordeel over zijn verwachte geschiktheid. De korpschef baseerde zijn beslissing op het loopbaanbeleid en de uitvoeringsafspraken die zijn gemaakt in het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden binnen de politie. De Raad oordeelde dat de aanwezigheid van ontwikkelpunten niet automatisch in de weg hoeft te staan aan een geschiktheidsoordeel, maar dat deze punten ook als beletsel kunnen worden gezien afhankelijk van hun aard en zwaarte.

De Raad concludeerde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn oordeel kon komen, gezien de aard en omvang van de ontwikkelpunten die appellant had. De beoordeling van appellant toonde aan dat hij op verschillende gebieden, zoals teamfunctioneren en leidinggeven, nog niet voldeed aan de verwachtingen voor de seniorfunctie. De Raad bevestigde dat de korpschef de vrijheid had om deze ontwikkelpunten mee te wegen in zijn beslissing en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/1714 AW
Datum uitspraak: 17 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 februari 2016, 14/219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Yildiz hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. A.M.A.C. Theunissen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yildiz. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Theunissen en A.A.D. Vermin.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van medewerker politiebasiszorg A, generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP), bij de voormalige politieregio [naam regio].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn neergelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche, Stcrt. 2010, 19782 (circulaire). Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming.
1.3.
De invulling van het begrip verwachte geschiktheid binnen de regiopolitie
[naam regio] heeft plaatsgevonden door beoordeling van twee elementen. In de eerste plaats wordt beoordeeld of de betrokken ambtenaar in het kader van de uitoefening van zijn functie als generalist GGP heeft laten zien dat hij het voortouw heeft genomen in de uitvoering van zijn werkzaamheden door collega’s aan te sturen en te coachen. In de tweede plaats wordt beoordeeld of hij verantwoordelijkheid heeft genomen in het organiseren en coördineren, bijvoorbeeld door het opzetten van projecten en het als verantwoordelijke in volle omvang uitvoeren van projecten.
1.4.
Op 20 december 2012 heeft appellant verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. Naar aanleiding van dit verzoek is een beoordeling opgemaakt over het functioneren van appellant over de periode van 1 juni 2011 tot 1 januari 2013 met als oordeel ‘(ruim) voldoende’. Appellant functioneert daarmee boven de norm. Deze beoordeling is op 28 januari 2013 door de beoordelingsautoriteit vastgesteld. Vervolgens heeft de leidinggevende van appellant het ‘Formulier Loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ ingevuld en de vraag of appellant over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP beschikt met ‘nee’ beantwoord. Aangegeven is dat de verwachte geschiktheid op dit moment niet is gezien, doch wel op langere termijn te verwachten is indien de ontwikkelpunten worden doorgevoerd.
1.5.
Bij besluit van 25 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit), heeft de korpschef het verzoek om doorstroming van appellant afgewezen op de grond dat hij niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van
senior GGP.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het loopbaanbeleid bepaalt dat de verwachte geschiktheid ontwikkelpunten mag bevatten en dat de korpschef hier ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Uit de beoordeling blijkt dat hij over de verwachte geschiktheid beschikt voor de functie van senior GGP. Daaruit is naar zijn mening naar voren gekomen dat hij heeft gecoördineerd en dit naar behoren heeft gedaan en het voortouw heeft genomen met betrekking tot de organisatie en inzet. Ook heeft appellant reeds gewerkt als senior wachtcommandant (schaal 8), hetgeen niet rijmt met het negatieve advies over de verwachte geschiktheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de onder 1.3 vermelde wijze van invulling van het begrip verwachte geschiktheid is de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gebleven, zodat bij de beoordeling van deze criteria zal worden uitgegaan.
4.2.
Het is juist dat de aanwezigheid van ontwikkelpunten volgens de Uitvoeringsafspraken loopbaanbeleid GGP (HAP II) niet in de weg hoeft te staan aan een geschiktheidsoordeel voor de seniorfunctie. Dat betekent echter niet dat dergelijke ontwikkelpunten, afhankelijk van hun aard en zwaarte, niet ook als een beletsel voor die verwachte geschiktheid mogen worden gezien. Bij de uiteindelijke weging van de ontwikkelpunten kan immers aan de beoordelaar een zekere mate van vrijheid niet worden ontzegd. De Raad acht het in dit kader ter zitting door de korpschef ingenomen standpunt dat verwacht mag worden dat de geconstateerde ontwikkelpunten binnen afzienbare tijd op het vereiste niveau zijn gebracht, niet onredelijk.
4.3.1.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de korpschef in het geval van appellant in redelijkheid tot een negatief oordeel over de te verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP heeft kunnen komen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Blijkens de beoordeling, waarop het advies van de leidinggevende is gebaseerd, is van appellant op basis van zijn ervaring een grotere input te verwachten ten aanzien van “de uitvoering”. Gelet op zijn ambitie mag hij meer laten zien en horen en zou een werkervaringsplek hem meer inzicht in stijlen van leidinggeven kunnen bieden. Voor wat betreft “bijdrage tot teamfunctioneren” is aangegeven dat appellant meedenkt over oplossingen, maar zich mede op basis van zijn ervaring, meer mag laten horen. Ten aanzien van “overige competenties BPZ-A” mag van appellant op het verkeersvlak als ervaren motorrijder een grotere inspanningsverplichting gevraagd worden. Hij zou het voortouw kunnen nemen bij bijvoorbeeld het uitvoeren van verkeerscontroles. Appellant zou zich verder toegankelijker naar sommige collega’s kunnen opstellen. Op dat vlak ligt volgens de beoordelaar - gelet op de wens van appellant om naar het seniorschap te willen doorgroeien -een duidelijk ontwikkelingsmogelijkheid voorhanden. Ten aanzien van het samenwerken is vermeld dat appellant zijn ervaringen meer zou kunnen delen met zijn collega’s en leidinggevende. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het samenwerken met hem voor velen makkelijk toegankelijk is en soms voor anderen juist niet, waardoor een beeld ontstaat van ‘passen in het plaatje’ wat niet bevorderend werkt.
4.3.2.
De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant gelet op de aard en omvang van de hiervoor vermelde ontwikkelpunten over de gehele beoordelingsperiode nog onvoldoende heeft laten zien om tot een positief advies te komen ten aanzien van de te verwachten geschiktheid. Daarbij heeft de korpschef mogen meewegen dat appellant zich niet herkent in de ontwikkelpunten en daarmee niet het vertrouwen bestaat dat appellant binnen afzienbare termijn zijn ontwikkelpunten op het vereiste niveau weet te brengen. De korpschef heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat de werkzaamheden van appellant als tijdelijk wachtcommandant bij, naar de korpschef aanneemt, Defensie, niets te maken heeft met de rol van wachtcommandant binnen de GGD, en daarom geen aanleiding geven tot een ander oordeel.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) A. Mansourova

HD