ECLI:NL:CRVB:2016:4381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/7119 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbetaling van verlofuren bij beëindiging dienstverband promovendus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een promovendus aan de Universiteit Leiden, had verzocht om uitbetaling van verlofuren die hij niet had opgenomen bij de beëindiging van zijn dienstverband. Het college van bestuur van de Universiteit Leiden had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de appellant niet in de gelegenheid was gesteld om verlof op te nemen, omdat hij prioriteit had gegeven aan de afronding van zijn proefschrift. De Raad oordeelde dat de appellant wel degelijk op de hoogte was van zijn verlofaanspraken en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het aanvragen van verlof. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de zorgplicht door het college, aangezien er geen verzoek om opname van verlofuren was afgewezen en de appellant voldoende informatie had ontvangen over zijn verlofuren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

15/7119 AW
Datum uitspraak: 17 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 september 2015, 15/2055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van bestuur van de Universiteit Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Namens het college zijn verschenen mr. D.J.A. Le Large en
mr. D.H. Mandel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als promovendus bij de Universiteit Leiden. Tot 31 augustus 2013 was hij werkzaam in een voltijds aanstelling en van 1 september 2013 tot 1 december 2013 met een omvang van 60% omdat zijn proefschrift nog niet gereed was.
1.2.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft het college het verzoek van appellant om uitbetaling van zijn verlofuren die op het moment van beëindiging van het dienstverband nog niet waren opgenomen, afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen die afwijzing is bij besluit van
3 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat aan appellant geen verlof is geweigerd, zodat niet kan worden gezegd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld verlof op te nemen. Appellant was zich ervan bewust dat zijn dienstverband zou eindigen en dat hij nog verlofaanspraken had. Hij heeft er welbewust voor gekozen om prioriteit te geven aan de afronding van zijn proefschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 4.7, achtste lid onder a, van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO NU) volgt dat de werknemer vakantie opneemt in het jaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Artikel 8.2 van de CAO NU bepaalt dat de werknemer die bij het einde van het dienstverband aantoonbare eerder opgebouwde vakantie- of verlofaanspraken heeft en niet in de gelegenheid is gesteld die op te nemen, recht heeft op een uitkering in geld.
4.2.
In artikel 12, eerste lid, van de Regeling Flexibele werkduur, vakantie en verlof voor de Universiteit Leiden is bepaald dat de werknemer in het geval van een beëindiging van het dienstverband zoveel mogelijk de resterende vakantie-uren dient op te nemen (…).
4.3.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn verlofuren op te nemen omdat hij alle tijd en zelfs extra tijd nodig had om zijn proefschrift af te ronden. Het enkele feit dat hij op de hoogte was van de aanspraak op verlof en het einde van zijn dienstverband impliceert niet dat hij ook in de gelegenheid is gesteld dat verlof op te nemen.
4.4.
Dit betoog slaagt niet. De omstandigheid dat appellant alle tijd diende te benutten om zijn proefschrift tijdig af te ronden, betekent niet dat appellant niet in de gelegenheid is gesteld verlof op te nemen. Gesteld noch gebleken is dat een verzoek om opname van verlofuren is afgewezen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8.2 van de CAO NU. Het einde van het dienstverband per
1 december 2013 was lang van te voren voorzien, zodat appellant daar bij het aanvragen van verlof rekening mee kon houden.
4.5.
Anders dan appellant heeft betoogd, kan niet worden geconcludeerd dat het college haar zorgplicht heeft geschonden door appellant er niet uitdrukkelijk op te wijzen dat hij al zijn verlofuren diende op te nemen. Het college heeft onbetwist naar voren gebracht dat zij alle informatie aan appellant ter beschikking heeft gesteld en dat strekt niet zo ver dat het college appellant er op had moeten wijzen dat mogelijk resterende verlofuren niet worden uitbetaald. Appellant was zich bewust van de omvang van zijn resterende verlofuren. Het was vervolgens aan hem om verlof aan te vragen.
4.6.
De verwijzing door appellant naar de uitspraak van de Raad van 28 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1732 kan hem evenmin baten. De Raad oordeelde in die zaak dat het voor betrokkene niet mogelijk was om zijn opgebouwde verlofaanspraak direct voorafgaande aan het einde van zijn dienstverband op te nemen, nu van hem als herplaatsingskandidaat werd verwacht dat hij op zoek ging naar aan passende functie. Ook was geen sprake van een vrijwillig ontslagverzoek. Dergelijke omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD