ECLI:NL:CRVB:2016:4377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering AOR-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag was eerder afgewezen omdat niet was aangetoond dat appellante persoonlijk oorlogsgeweld had meegemaakt.
De Raad heeft vastgesteld dat de AOR alleen van toepassing is op persoonlijke ervaringen van oorlogsgeweld zoals gedefinieerd in artikel 1 van de regeling. Appellante had weliswaar aangegeven dat zij de gevolgen van de oorlog nooit had kunnen verwerken en dat haar ouders onder zware omstandigheden hadden geleden, maar zij kon geen specifieke feiten of omstandigheden aanvoeren die onder de AOR vallen. De Raad oordeelde dat de gebeurtenissen die appellante beschreef, zoals het verlies van haar vader en de bedreiging van haar moeder door Ghurka's, niet voldoen aan de criteria van de AOR.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat appellante niet kan worden aangemerkt als slachtoffer van oorlogsgeweld in de zin van de AOR, waardoor zij geen aanspraken kan ontlenen aan deze regeling. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en het bestreden besluit bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.