ECLI:NL:CRVB:2016:4360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
16/1936 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 15 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/1936 PW. Het hoger beroep van appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat Mr. T.P. Schut, is niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen griffierecht was betaald. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op meerdere momenten is gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht van € 124,-. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen, heeft appellante niet tijdig aan haar betalingsverplichting voldaan. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de criteria voor betalingsonmacht niet zijn vervuld, en dat de appellante niet in verzuim kan worden geacht. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld.

De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet, in verband met een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 november 2016
16/1936 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2016, 16/236 en 16/1074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Mr. T.P. Schut, advocaat, heeft als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 15 april 2016 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 124,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat het volledige verschuldigde bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 9 mei 2016 heeft de gemachtigde van appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 14 juni 2016 is appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om te reageren op voornoemde brief.
Gemachtigde van appellante heeft per brief van 27 juni 2016 gereageerd.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft de Raad een inkomensverklaring van appellante opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 25 juli 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellante overlegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van appellante
€ 23.319,- bedraagt.
Bij brief van 27 juli 2016 is aan de gemachtigde van appellante gevraagd of de bijgevoegde inkomensverklaring nog actueel was.
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft appellante aangegeven dat de inkomensverklaring nog actueel was en zij niet over verder vermogen beschikt.
Bij brief van 15 augustus 2016 is de gemachtigde van appellante meegedeeld dat appellante op basis van de verstrekte gegevens niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Daarbij is de gemachtigde van appellante meegedeeld dat hij een herinnering griffierecht zal ontvangen en is hem verzocht het griffierecht binnen de op de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 15 augustus 2016 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig betaald is, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk
niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R. Groothuis
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

HD