In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellant en zijn partner. Appellant ontving sinds februari 2010 een ouderdomspensioen en partnertoeslag op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In december 2011 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) een onderzoek ingesteld naar het verblijf van appellant en zijn partner in Frankrijk. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat zij in de periode van 1 maart 2008 tot 23 februari 2010 niet verzekerd waren voor de AOW, omdat zij niet meer in Nederland woonden. De Raad oordeelde dat appellant in Frankrijk werkzaamheden had verricht die onder de Franse wetgeving vielen, en dat hij geen fiscale jaarstukken had overgelegd die zijn activiteiten en verdiensten in Frankrijk konden onderbouwen. De rechtbank had eerder het besluit van de Svb vernietigd, maar de Raad bevestigde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. De Raad verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de tegemoetkoming ingevolge de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (WMKOB). De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering voor de woonplaats en de verzekeringsstatus van de betrokkenen.