ECLI:NL:CRVB:2016:4323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/5336 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor WAO-uitkering en de vereiste gegevens voor behandeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is, had herhaaldelijk een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat er onvoldoende gegevens en bescheiden beschikbaar waren om de aanvraag te beoordelen. De appellant had in de loop der jaren verschillende verzoeken ingediend, maar het Uwv had bij herhaling aangegeven dat de benodigde informatie ontbrak.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 23 september 2016 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere medische stukken heeft ingediend ter ondersteuning van zijn claim van volledige arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft echter betoogd dat de appellant niet de benodigde informatie had verstrekt, ondanks dat hem voldoende gelegenheid was geboden om dit te doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten de aanvraag van de appellant buiten behandeling te laten, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had overgelegd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat er geen gronden waren voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante gegevens door de aanvrager voor de beoordeling van een aanvraag voor een WAO-uitkering.

Uitspraak

15/5336 WAO
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 juni 2015, 14/7440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam A] hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Voor appellant is [naam A] verschenen, vergezeld door [naam B] en [naam C] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft meermaals vanuit Marokko een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd in verband met sinds 1994 bestaande arbeidsongeschiktheid. Deze aanvragen zijn door het Uwv, onder meer bij het besluit van
22 maart 2011, in bezwaar gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 5 juli 2011, onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan.
1.2.
Appellant heeft het Uwv bij brief van 6 september 2013, een door het Uwv op
24 april 2014 ontvangen ongedateerde brief en een brief van 15 mei 2014 opnieuw verzocht hem een WAO-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 30 juni 2014 bericht niet terug te komen van zijn besluit van 22 maart 2011.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2014.
1.4.
In bezwaar heeft het Uwv zich nader op het standpunt gesteld dat het besluit van
30 juni 2014 niet juist is en dat het besluit van 30 juni 2014 had moeten luiden dat de aanvraag van appellant niet in behandeling wordt genomen in verband met het ontbreken van noodzakelijke gegevens. Omdat appellant daarbij de gelegenheid had moeten worden geboden om zijn aanvraag aan te vullen, heeft het Uwv appellant bij brief van 17 oktober 2014 alsnog een termijn van vier weken gegeven om de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, zoals gegevens over zijn arbeidsverleden in Nederland, de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, ziekmelding en medische stukken over zijn eerste ziektedag. Appellant is er daarbij op gewezen dat het Uwv zijn bezwaar, gericht tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag, ongegrond zal verklaren indien de gevraagde gegevens niet binnen de termijn van vier weken zijn ontvangen.
1.5.
Bij besluit op bezwaar van 29 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de door appellant in bezwaar ingezonden medische verklaring en de oproep uit 1992 voor een medisch onderzoek niet de gewenste noodzakelijke informatie betreft, die het Uwv voor de beoordeling van zijn aanvraag nodig had.
2.1.
In beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij sinds 1994 arbeidsongeschikt is en dat hij alle gegevens heeft ingezonden. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt is, heeft hij verwezen naar medische stukken van zijn psychiater Samir Benslimane van 19 augustus 2013 en 20 april 2015.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden besloten de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is aangevoerd dat hij in Nederland als schoonmaker heeft gewerkt bij [naam werkgever] , dat hij zich in juni 1994 vanuit Marokko ziek heeft gemeld en altijd ziek is gebleven. Hij heeft te kennen gegeven dat hij met ernstige psychische klachten kampt, waardoor hij niet kan werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog enkele stukken ingezonden, waaronder een MN111 formulier en stukken van zijn voormalig werkgever [naam werkgever] . Appellant heeft verder te kennen gegeven bereid te zijn mee te werken aan een medisch onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft naar voren gebracht dat appellant voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, hoewel hem daartoe voldoende gelegenheid is geboden, onder meer geen informatie heeft verstrekt omtrent de reden van zijn ziekmelding en de duur van de arbeidsongeschiktheid, waarbij het Uwv aantekent dat niet is aangetoond dat appellant zich in juni 1994 wegens psychische klachten ziek heeft gemeld, zodat terecht is besloten om de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van appellants aanvraag over te gaan en dat de door het Uwv bij appellant opgevraagde aanvullende gegevens in het schrijven van 17 oktober 2014 noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Vaststaat dat appellant de gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd. Evenmin is gebleken dat het Uwv uit andere hoofde over gegevens kon beschikken die noodzakelijk waren om de aanvraag van appellant te beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

NK