ECLI:NL:CRVB:2016:4320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
14/6621 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na ziekteverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als tuinbouwmedewerkster heeft gewerkt en zich op 14 april 2011 ziek heeft gemeld met rug- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 februari 2013 vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de verzekeringsarts haar belastbaarheid heeft overschat. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna appellante in beroep ging. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie, met name de urenbeperking die door haar huisarts werd voorgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet waarom er geen aanknopingspunten zijn om de conclusies van de huisarts te volgen. De Raad benadrukt dat de beoordeling in het kader van de Wet WIA niet één op één te vergelijken is met die in het kader van de WWB, en dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad komt tot de conclusie dat appellante in staat is om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties, en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/6621 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 oktober 2014, 14/654 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Voor appellante is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als tuinbouwmedewerkster. Zij heeft zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet op 14 april 2011 ziek gemeld met rugklachten en toenemende gewrichtsklachten van met name de enkels en de knieën.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 11 april 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 12 februari 2013 bezwaar gemaakt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsarts haar belastbaarheid heeft overschat. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een medisch journaal van haar huisarts en een rapport van verzekeringsarts M.C.H.N. Buurman, gedateerd 16 juli 2013, van een medisch belastbaarheidsonderzoek dat is opgesteld voor de vaststelling van de mate van arbeidsmogelijkheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Buurman heeft over de werktijden te kennen gegeven dat appellante, verspreid over de week, ongeveer tien uur kan werken. Appellante heeft verder verwezen naar de uitslag van een in Polen verricht MRI-onderzoek van de rug.
1.4.
Bij besluit op bezwaar van 16 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 februari 2013 onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 december 2013, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, weging van opgevraagde informatie bij orthopedisch chirurg F.C.E.M. Wijffels, en haar eigen bevindingen bij onderzoek van met name de voeten en de rug aanknopingspunten gezien om de beperkingen van appellante voor de statische en dynamische belastbaarheid aan te vullen. Appellante wordt geschikt geacht voor niet te zwaar (rugbelastend) werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om Buurman te volgen in haar conclusies aangaande de belastbaarheid van appellante, omdat deze conclusies niet worden onderbouwd met bevindingen bij onderzoek. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2013 het Claimbeoordelings- en Borgingsysteem opnieuw geraadpleegd en vastgesteld dat appellante 8,76% arbeidsongeschikt is, zodat geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
2.1.
Appellante heeft in beroep, onder verwijzing naar medische informatie van orthopedisch chirurg J.A. Berger van 18 april 2014 en reumatoloog M. van Oosterhout van 9 juli 2014, gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de omvang van haar beperkingen heeft miskend. Appellante heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft onderbouwd waarom zij afwijkt van de door Buurman voorgestane urenbeperking.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de informatie van de behandelend sector en van Buurman en gemotiveerd en inzichtelijk is ingegaan op de verkregen gegevens. Over het rapport van Buurman en het daarin neergelegde standpunt over de noodzaak voor een urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat een medische beoordeling in het kader van de WWB voor een ander doel en in een ander toetsingskader wordt verricht, waardoor de conclusies daaruit niet zonder meer gevolgd kunnen worden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten van 5 mei 2014 en 1 augustus 2014 gemotiveerd heeft toegelicht waarom de in beroep ingezonden medische informatie van Berger en Van Oosterhout haar geen aanleiding heeft gegeven het medisch standpunt te wijzigen. Bij laboratoriumonderzoek en op een verrichte röntgenfoto werden geen afwijkingen van de schouder en ten aanzien van de longen vastgesteld. Het gehele beeld imponeerde als degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom met weinig/geen activiteit en een chronische pijncomponent op basis van fibromyalgie. Er zijn geen aanwijzingen dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante in de FML van 2 december 2013. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom er in het licht van de Standaard Verminderde Arbeidsduur geen indicatie is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt geacht.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat te weinig waarde gehecht is aan het standpunt van Buurman dat een urenbeperking geïndiceerd is. Voorts is gewezen op een discrepantie met het oordeel van de Ziektewet-verzekeringsarts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de medische beoordeling voldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft de door appellante aangevoerde medische gronden gericht tegen het bestreden besluit uitvoerig besproken en weerlegd. In navolging van de rechtbank wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet waarom aanknopingspunten ontbreken om Buurman te volgen in de door haar voorgestane urenbeperking. De beoordeling in het kader van de WWB is niet één op één te vergelijken met een beoordeling in het kader van de Wet WIA, omdat sprake is van een ander beoordelingskader. In het rapport van Buurman ontbreekt verder een onderbouwing voor de duurbeperking van tien uur per week. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten van 2 december 2013, 5 mei 2014 en 1 augustus 2014. Betreffende de gestelde discrepantie met het oordeel van de Ziektewet-verzekeringsarts volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel in rechtsoverweging 5.3. Daaraan wordt toegevoegd dat de Ziektewet-verzekeringsarts in het rapport van
4 februari 2013 ook tot de conclusie kwam dat appellante geen zwaar fysiek werk mag doen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 december 2013 moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven, dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB