ECLI:NL:CRVB:2016:4309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/2029 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid bij ziekte van Crohn en de beoordeling door de verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van een werkneemster, die lijdt aan de ziekte van Crohn, duurzaam is. De werkneemster heeft zich op 7 april 2012 ziek gemeld met buik- en vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2014 vastgesteld dat zij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Na bezwaar van de werkgever heeft het Uwv dit besluit in juni 2014 gehandhaafd, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat er recent een goede diagnose en behandeling is gestart, wat kan leiden tot verbetering van de situatie.

De rechtbank heeft het beroep van de werkgever tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen heeft onderschreven. In hoger beroep heeft de werkgever betoogd dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts drs. Hofman heeft in zijn rapporten gesteld dat de ziekte van Crohn een chronische aandoening is en dat de behandeling symptomatisch is, wat leidt tot onzekerheid over het verdere verloop van de ziekte.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de inschatting van de kans op herstel van de werkneemster berust op een (ingezette) medische behandeling. De Raad concludeert dat er op basis van de huidige medische situatie en de behandeling een te verwachten verbetering is, en dat de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2029 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 februari 2015, 14/4608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [vestigingsplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016. Voor appellant zijn
mr. Van Zijl en drs. S.R. Hofman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Werkneemster] (werkneemster) is bij appellant werkzaam geweest als tramconducteur. Zij heeft zich op 7 april 2012 met buik- en vermoeidheidsklachten ziek gemeld. Naar aanleiding van de aanvraag van werkneemster voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2014 bepaald dat werkneemster met ingang van 5 april 2014 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2014 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van
10 juni 2014. Deze heeft, naar aanleiding van het bezwaar van appellant dat het Uwv ten onrechte geen standpunt heeft ingenomen over de duurzaamheid van de beperkingen van werkneemster, te kennen gegeven dat ten tijde van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts op 12 februari 2014 pas kort tevoren duidelijk was geworden dat werkneemster lijdt aan de ziekte van M. Crohn, terwijl er eerder geen duidelijke oorzaak voor haar klachten was gevonden. Inmiddels is een behandeling met Prednison en Azathioprine ingezet. Omdat er pas recent sprake is van een goede diagnose en een adequate behandeling hiervoor, is te verwachten dat deze zal leiden tot verbetering van de medische situatie en van de functionele mogelijkheden binnen een jaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en hun beoordeling inzichtelijk hebben gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Gelet op het feit dat de juiste afstemming van de medicijnen voor werkneemster pas onlangs is gestart heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv gevolgd dat sprake is van een te verwachten verbetering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de in bezwaar, onderscheidenlijk beroep ingediende rapporten van verzekeringsarts drs. Hofman van 29 april 2014 en
16 september 2014, betoogd dat het Uwv niet conform de daaraan in de rechtspraak van de Raad gestelde eisen heeft gemotiveerd waarom ten tijde in geding bij werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.2.
Volgens drs. Hofman is de ziekte van Crohn een chronische aandoening en is de behandeling symptomatisch, in die zin dat de klachten en verschijnselen door de medicatie worden onderdrukt, maar de ziekte zelf niet wordt genezen. Het probleem is de onzekerheid over het verdere verloop van de ziekte. Soms blijft de ziekte beperkt tot een klein onderdeel van de darm, in andere gevallen beslaat de ontsteking een veel groter gedeelte van de darm. Ten tijde van het opmaken van zijn rapport van 14 april 2014 achtte drs. Hofman de situatie van werkneemster stabiel en mild. Hij merkt echter op dat veel ernstiger situaties zouden kunnen optreden, met uitgebreidere aantasting van het maag-darmkanaal. Ook zouden aantasting van ogen en gewrichtsklachten kunnen optreden. De ziekte zou kunnen ontaarden in een progressieve aandoening met mogelijke exacerbaties. Drs. Hofman erkent dat de situatie van werkneemster ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrekkelijk rustig en mild was, maar benadrukt dat ook al in die situatie van volledige arbeidsongeschiktheid sprake is. Een toestand waarin er geen beperkingen meer zijn acht hij echter uitgesloten. Op grond van deze overwegingen concludeert hij dat in het geval van werkneemster moet worden uitgegaan van een situatie waarin verbetering van de belastbaarheid nauwelijks te verwachten is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat zij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Zoals de Raad meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van
4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WIA dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich naar aanleiding van het in 3.2 vermelde betoog van verzekeringsarts drs. Hofman op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van een te verwachten verbetering van de belastbaarheid van werkneemster. Ten tijde van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts (12 februari 2014) was pas kort van tevoren duidelijk geworden dat er sprake was van de ziekte van Crohn, terwijl eerder geen duidelijke oorzaak voor de klachten van werkneemster was gevonden. Vervolgens heeft de internist een behandeling met Prednison en Azathioprine voorgeschreven, met het doel de ontsteking te remmen en daardoor onder andere de buikklachten, bloedarmoede en vermoeidheidsklachten die een gevolg zijn van de ziekte van Crohn, te doen verminderen. Een afname van deze klachten zal leiden tot minder beperkingen voor fysieke en energetische belastbaarheid. Dit zal kunnen leiden tot een afname van de beperkingen voor, bijvoorbeeld, frequent buigen, lichte voorwerpen hanteren en de gegeven urenbeperking. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dus pas zeer recent sprake van een goede diagnose en adequate behandeling hiervoor, welke naar verwachting zal leiden tot een verbetering van de medische situatie van werkneemster en haar functionele mogelijkheden binnen een jaar.
4.5.
Evenals de rechtbank volgt de Raad dit betoog van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met de in 4.4 vermelde overwegingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de inschatting van de kans op herstel van werkneemster berust op een (ingezette) medische behandeling en heeft hij een onderbouwing gegeven die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De door verzekeringsarts
drs. Hofman in 3.2 in algemene bewoordingen vermelde veronderstelling dat de toestand van werkneemster (op korte termijn) ook kan verslechteren leidt niet tot een ander oordeel.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

NK