ECLI:NL:CRVB:2016:4306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/1234 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering wegens niet vastgestelde arbeidsongeschiktheidsdag voor 1 augustus 2004

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen de weigering van een WAZ-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 26 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid die zou zijn ontstaan vóór 1 augustus 2004. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet vóór deze datum kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op basis van zorgvuldig medisch onderzoek had vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van appellant ondersteunden dat hij vóór 2004 arbeidsongeschikt was.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij al vóór 1 augustus 2004 beperkingen ondervond door rug-, nek- en beenklachten, die later als de ziekte van Bechterew werden gediagnosticeerd. Hij kon echter geen medische gegevens over deze periode overleggen, omdat zijn voormalige huisarts deze niet meer had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had aangetoond dat er vóór 1 augustus 2004 geen relevante arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De Raad benadrukte dat het risico van een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt en dat de omstandigheden van appellant niet afdoen aan de geldende rechtspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 november 2016.

Uitspraak

15/1234 WAZ
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 januari 2015, 14/2472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 30 september 2016. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam A] . Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 26 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) vanwege arbeidsongeschiktheid die is ontstaan vóór 1 augustus 2004, toen hij werkte als zelfstandige.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2014 geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WAZ-uitkering, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet vóór augustus 2004 ligt. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat, op grond van artikel 3, eerste lid en onder c van de WAZ zoals gewijzigd bij wet van 6 juli 2004 (Wet einde toegang verzekering WAZ, Stb. 2004, 324, in werkingtreding 1 augustus 2004) op grond van deze wet verzekerd is de persoon die vóór 1 augustus 2004 als zelfstandige beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden, gedurende de periode waarover hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vaststelling door het Uwv van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2011 is gebaseerd op zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende inzichtelijk is gemotiveerd door de verzekeringsartsen. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij al vóór 2004 arbeidsongeschikt is geweest, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat hiervoor geen objectieve medische gegevens voorhanden
zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten tijde van zijn werkzaamheden als zelfstandige reeds vóór 1 augustus 2004 beperkingen ondervond vanwege rug-, nek- en beenklachten, die, naar pas in 2013 is gebleken, voortvloeiden uit de ziekte van
M. Bechterew. Appellant heeft zich destijds nooit ziekgemeld, omdat geen medische verklaring kon worden gevonden voor zijn klachten en hij zijn werkzaamheden kon aanpassen aan de klachten. Hij kan over deze periode geen medische gegevens indienen omdat de (voormalig) huisarts hierover niet meer blijkt te beschikken. Dit kan appellant niet verweten worden, zo stelt hij, onder verwijzing naar de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven (Regionaal Tuchtcollege), gedateerd 6 augustus 2015, waarin de voormalig huisarts van appellant de maatregel van waarschuwing is opgelegd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat bij appellant, om in aanmerking te kunnen komen voor een WAZ-uitkering, vóór 1 augustus 2004 sprake dient te zijn van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid. Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zorgvuldig medisch onderzoek afdoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen medische gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat appellant al vóór 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt is geweest. Uit de door de behandelende reumatoloog op verzoek van de verzekeringsarts verstrekte informatie, gedateerd 27 maart 2014 en 17 mei 2014, komt naar voren dat bij appellant in 2013 de diagnose Bechterew is gesteld. Uit het onderzoek van de verzekeringsarts is gebleken dat appellant al sinds zijn jeugd in wisselende mate gewrichtsklachten heeft gehad, waarvoor geen medische verklaring kon worden gevonden. Sinds 1995 heeft appellant, ondanks de klachten, als werknemer gewerkt. Sinds 2003 heeft hij als zelfstandig ondernemer gewerkt, waarbij hij zich voor zijn werkzaamheden nooit ziek heeft gemeld, omdat hij, zo stelt hij, de mogelijkheid had om deze aan te passen aan zijn medische situatie. Sinds 2011 echter was, zo gaf appellant aan, sprake van een forse verslechtering van zijn situatie. Gelet op de voorhanden medische informatie is er geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er vóór 1 augustus 2004 geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden vastgesteld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer: ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477, 27 mei 2011) komt, in het geval van een laattijdige aanvraag, indien, zoals in dit geval, van de zijde van het Uwv een deugdelijk onderzoek is gedaan, de omstandigheid dat de precieze situatie waarin appellant in de jaren 2003 en 2004 verkeerde niet kan worden vastgesteld, voor risico van de aanvrager. In de door appellant aangehaalde uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege is de klacht van appellant over de (laattijdige) afgifte van het medisch dossier door zijn voormalige huisarts gegrond verklaard en is deze huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De klacht van appellant over de onvolledigheid van het uiteindelijk door deze huisarts afgegeven dossier is ongegrond verklaard. Deze uitspraak, noch de ingezonden aantekeningen van de zittingssecretaris van het Regionaal Tuchtcollege, kunnen afdoen aan de vaste rechtspraak van de Raad dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft voor degene die (alsnog) de aanvraag doet.
4.4.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.M.C. de Vries

NK