ECLI:NL:CRVB:2016:4306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAZ-uitkering wegens niet vastgestelde arbeidsongeschiktheidsdag voor 1 augustus 2004
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen de weigering van een WAZ-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 26 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid die zou zijn ontstaan vóór 1 augustus 2004. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet vóór deze datum kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op basis van zorgvuldig medisch onderzoek had vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van appellant ondersteunden dat hij vóór 2004 arbeidsongeschikt was.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij al vóór 1 augustus 2004 beperkingen ondervond door rug-, nek- en beenklachten, die later als de ziekte van Bechterew werden gediagnosticeerd. Hij kon echter geen medische gegevens over deze periode overleggen, omdat zijn voormalige huisarts deze niet meer had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had aangetoond dat er vóór 1 augustus 2004 geen relevante arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De Raad benadrukte dat het risico van een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt en dat de omstandigheden van appellant niet afdoen aan de geldende rechtspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 november 2016.