ECLI:NL:CRVB:2016:43

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/5274 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van vermogen en levensverzekeringen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant beschikte over vermogen dat boven de toepasselijke vermogensgrens lag. Appellant had op 14 augustus 2013 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Utrecht weigerde deze aanvraag op 22 oktober 2013, en handhaafde dit besluit na bezwaar op 12 december 2013. Appellant stelde dat hij drie levensverzekeringen had afgesloten als pensioenvoorziening en dat de rechtbank ten onrechte had verwezen naar een eerdere uitspraak van de Raad, waarin andere omstandigheden aan de orde waren. Hij betoogde dat het onrechtvaardig was dat hij zijn levensverzekeringen moest afkopen, terwijl (voormalige) werknemers dat niet hoeven te doen. Daarnaast vroeg hij om bijstand per de datum van zijn eerdere aanvraag, omdat hij door overmacht niet tijdig de gevraagde stukken had kunnen overleggen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had verwezen naar de eerdere uitspraak en dat de levensverzekeringen als uitgesteld vermogen moesten worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de WWB het beginsel hanteert dat een betrokkene zelf verantwoordelijk is voor zijn levensonderhoud. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat afkoop van de levensverzekeringen niet van hem kon worden gevergd, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag op juiste gronden was gebeurd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5274 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2014, 14/100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 14 augustus 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant beschikt over vermogen boven de toepasselijke vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij drie levensverzekeringen heeft afgesloten als pensioenvoorziening op het moment dat hij als zelfstandige werkzaam was. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte verwezen naar de uitspraak van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3358, omdat in die situatie geen pensioenopbouw en boeteclausules aan de orde waren. Door voorts van appellant te vergen dat hij de levensverzekeringen afkoopt, ontstaat rechtsongelijkheid met (voormalige) werknemers waarvan niet wordt verlangd dat zij hun pensioenvoorziening aanspreken ter voorziening in hun levensonderhoud. Daarnaast meent appellant dat aan hem bijstand moet worden toegekend per de datum van zijn eerdere aanvraag om bijstand, omdat hij in die procedure door overmacht niet tijdig de gevraagde stukken heeft kunnen overleggen en die aanvraag dus ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3358. Zoals de Raad in deze uitspraak en ook al eerder (uitspraak van 29 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0488) heeft overwogen, moet een levensverzekering als in aanmerking te nemen vermogen worden beschouwd als deze afkoopbaar is en deze afkoop redelijkerwijs kan worden gevergd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan de WWB het beginsel ten grondslag ligt dat een betrokkene in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. In dat verband komt aan het belang van een eventuele toekomstige voorziening in de vorm van een levensverzekering, gelet op het actualiteitsprincipe en het sluitstukkarakter van de WWB, geen betekenis toe. Anders dan appellant stelt, kunnen de levensverzekeringen niet als pensioen worden aangemerkt. Levensverzekeringen hebben een ander karakter dan pensioenopbouw van werknemers omdat het doel daarvan, anders dan het geval is bij een werknemerspensioen, niet vastligt. De door appellant afgesloten levensverzekeringen moeten worden aangemerkt als uitgesteld vermogen.
4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele afkoop niet van hem kan worden gevergd. Aan de omstandigheid dat met de afkoop van de levensverzekering in dit geval hoge kosten zijn gemoeid, komt in het licht van het onder 4.1 geschetste karakter van de WWB geen betekenis toe.
4.3.
Omdat het college, zoals volgt uit 4.1 en 4.2, de aanvraag om bijstand op juiste gronden heeft afgewezen en van toekenning van bijstand dus geen sprake is, behoeft de beroepsgrond van appellant met betrekking tot de door hem gewenste ingangsdatum van bijstand geen bespreking.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

HD