ECLI:NL:CRVB:2016:428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
15/465 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellante is bevestigd. Appellante, die als tandartsassistente werkte, meldde zich ziek met diverse klachten, waaronder kaakgewrichtsklachten, nek- en hoofdpijnklachten, en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante op medisch gebied in staat was haar werk te verrichten en weigerde haar WIA-uitkering. De rechtbank heeft de conclusies van de door haar ingeschakelde revalidatiearts gevolgd, die oordeelde dat appellante niet geschikt was voor haar maatgevende werk, maar dat de geselecteerde functies wel geschikt waren. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij de conclusies van de revalidatiearts heeft gevolgd en dat de door haar overgelegde medische rapporten niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de medische beoordeling door het Uwv heeft onderschreven. De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies, ondanks de klachten van appellante, geschikt zijn en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/465 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2014, 11/4176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 27 augustus 2015 een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Namens appellante is verschenen mr. drs. Spiering alsmede de partner van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als tandartsassistente voor 24,6 uur per week, heeft zich op 11 mei 2009 ziek gemeld met kaakgewrichtsklachten alsmede nek- en hoofdpijnklachten en psychische klachten. Tevens is sprake van maag- en darmklachten en moeheid. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 26 april 2011 bepaald dat appellante met ingang van 9 mei 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellante op 9 mei 2011 in medisch opzicht in staat moet worden geacht haar werk van tandartsassistente te verrichten.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daartoe aangevoerd dat haar verschillende medische aandoeningen aanleiding geven tot vele klachten en beperkingen waar het Uwv onvoldoende rekening mee heeft gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante heeft ernstige migraine-achtige hoofdpijnklachten waardoor zij overgevoelig is voor licht en geluid. In verband met haar prikkelbare darmsyndroom is zij beperkt in haar bewegingsvrijheid vanwege het onverwacht en frequent gebruik moeten kunnen maken van een toilet. Voorts heeft appellante naast de nek-, schouder-, kaak-, en benauwdheidsklachten last van pijnlijke spieren. Ten aanzien van dit laatste is in de tweede helft van 2011 fibromyalgie en het chronisch vermoeidheidssyndroom bij appellante gediagnosticeerd. In aanvulling op het bestreden besluit heeft het Uwv in de fase van beroep functies geselecteerd.
2.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien reumatoloog dr. H.J. Dinant (Dinant) als deskundige te benoemen om haar van advies te dienen. Bij de opdracht aan de deskundige is verzocht om in contact te treden met een gastro-enteroloog. Omdat Dinant gelet op diens rapport van 13 september 2012 geen contact heeft gelegd met een gastro-enteroloog, zoals nadrukkelijk was verzocht, heeft de rechtbank, met instemming van partijen, revalidatiearts W. Hokken (Hokken) als deskundige benoemd om de diverse klachten van appellante in onderling verband te bezien. De rechtbank heeft de bevindingen van deze deskundige, zoals neergelegd in het rapport van 20 december 2013 gevolgd en heeft geen aanleiding gezien de medische beoordeling door het Uwv onzorgvuldig dan wel onjuist te achten. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gezien om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag nu de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Tot slot heeft de rechtbank een veroordeling tot vergoeding van schade uitgesproken wegens overschrijding van de redelijke termijn ten laste van de Staat der Nederlanden.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij met passering van Dinant, de conclusies van deskundige Hokken heeft gevolgd, temeer omdat de conclusies van beide deskundigen zo uiteen lopen. Het door appellante reeds in beroep overgelegde rapport van een promotieonderzoek van november 2012 van neuroloog E.G. Klaver-Krol (Klaver), waarin, kort samengevat, nieuwe inzichten zijn gegeven over de objectiveerbaarheid van de pijnklachten, is ten onrechte niet ook aan Dinant voor commentaar voorgelegd. Met dit promotieonderzoek is een toereikende verklaring gevonden voor de forse en wijdverspreide klachten van appellante. Voorts acht appellante zich vanwege het frequent toiletbezoek ongeschikt voor het eigen werk als ook voor de geselecteerde functies, omdat deze werkzaamheden zich niet lenen voor plotseling maar ook frequent onderbreken wegens toiletbezoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De bestuursrechter volgt in beginsel het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft met juistheid de door haar ingeschakelde deskundige, revalidatiearts Hokken, in zijn conclusies gevolgd. Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 8 augustus 2013, met instemming van partijen heeft besloten om, juist omdat Dinant niet voldaan had aan de onderzoeksopdracht alsnog een deskundige te benoemen. Daarbij is gekozen voor een revalidatiearts vanwege een “overall view”. In dat licht heeft de rechtbank op juiste gronden het door appellante overgelegde promotieonderzoek van neuroloog Klaver alleen aan Hokken voor reactie en commentaar voorgelegd. Ook in hoger beroep is, gezien het voorgaande, geen aanleiding gevonden om het door appellante overgelegde promotieonderzoek voor reactie voor te leggen aan Dinant.
4.2.
Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat het uitgebrachte deskundigenrapport van Hokken en de daarop volgende reactie van 18 mei 2014 blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en dat de door Hokken getrokken conclusies inzichtelijk en consistent zijn. Daarbij wordt overwogen dat Hokken in zijn rapport van 20 december 2013 een forse discrepantie heeft vastgesteld tussen de aangegeven klachten en de onderzoeksbevindingen bij lichamelijk onderzoek. Buiten de klachten van een prikkelbaar darmsyndroom, kunnen de (pijn)klachten somatisch niet verklaard worden. De diagnose fibromyalgie kan niet gesteld worden, omdat de pijnklachten te wijd verspreid zijn. Hokken heeft opgemerkt dat het klachtenpatroon, zoals dit door appellante ten tijde van de WIA-beoordeling en vervolgens tijdens de beroepsprocedure naar voren is gebracht, lijkt te evolueren aangezien eerst de darmklachten op de voorgrond stonden en nadien geleidelijk de pijnklachten de overhand hebben gekregen. De door Dinant getrokken conclusie dat, hoewel hij geen functionele beperkingen in houdings- en bewegingsapparaat van appellante heeft gevonden, dynamische handelingen en statische houdingen door de pijnklachten die zowel bij inspanning als in rust aanwezig zijn, niet mogelijk zouden zijn, heeft Hokken niet onderschreven. Daartoe heeft Hokken opgemerkt dat het gedoseerd bewegen juist heilzaam is en structuur en afleiding biedt. Hokken ziet evenmin aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Ten aanzien van de darmklachten heeft Hokken te kennen gegeven dat deze niet invaliderend van aard zijn. Concluderend heeft Hokken met de FML van 16 juni 2011, zoals aangescherpt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingestemd. Geconcludeerd wordt dat de rechtbank terecht de medische beoordeling door het Uwv heeft onderschreven.
4.3.
Het standpunt van het Uwv dat appellante in staat moet worden geacht haar maatgevende werk van tandartsassistente te verrichten, wordt niet onderschreven. Onvoldoende gemotiveerd is dat de werkzaamheden als tandartsassistente vanwege de darmproblematiek plotseling en frequent kunnen worden onderbroken. Het betoog van appellante dat de geselecteerde functies, in verband met haar darmproblematiek niet geschikt zijn, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 20 februari 2012 en
25 augustus 2015 gemotiveerd uiteengezet dat de functies van samensteller metaalwaren,
sbc-code 264140, productiemedewerker industrie sbc-code 111180 en samensteller kunststof en rubberindustrie sbc-code 271130, op elk gewenst moment kunnen worden onderbroken en dat een toilet in de nabijheid is. Gelet op de beperking bij aspect 1.9.10 van de FML van
16 juni 2011 betreffen het geen functies waarbij men veel onderweg is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK