ECLI:NL:CRVB:2016:4279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
15-8080 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies onder de WIA

Op 9 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als productiemedewerkster werkte, meldde zich op 23 augustus 2012 ziek. Het Uwv concludeerde dat zij per 21 augustus 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante meldde zich opnieuw ziek op 2 februari 2015, maar het Uwv oordeelde dat zij per 13 april 2015 geschikt was voor de eerder geselecteerde functies en beëindigde haar ziekengeld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen onvoldoende waren meegenomen en dat er sprake was van migraine en een depressie. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante informatie had verzameld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geschikt was voor de geduide functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

15/8080 ZW
Datum uitspraak: 9 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 december 2015, 15/2732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Voor appellante is verschenen mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als productiemedewerkster voor 36 uur in de week toen zij zich op 23 augustus 2012 ziek meldde. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 21 augustus 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen onder meer in staat geacht functies als productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, inpakker (handmatig) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie te vervullen. Appellante heeft zich op
2 februari 2015 ziek gemeld in verband met longklachten, hoofdpijn en nekklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellante heeft tweemaal het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv, voor het laatst op 10 april 2015. Deze arts heeft appellante per 13 april 2015 geschikt geacht voor de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2015 vastgesteld dat appellante per 13 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van
18 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 mei 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een zorgvuldige medische beoordeling omdat haar beperkingen onvoldoende zijn meegenomen. Er is ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat appellante migraine heeft. De neuroloog heeft juist geoordeeld dat wel degelijk sprake is van migraine. Ook is sprake van een depressie. De verzekeringsarts heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelaren van appellante, zodat deze arts de psychische toestand van appellante onvoldoende heeft kunnen vaststellen. Daarom heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog van appellante. In het rapport van 10 april 2015 is door deze arts vermeld dat appellante inmiddels goed is hersteld van de longontsteking, maar dat ze hoofdpijnklachten blijft houden. De neuroloog vermoedt migraine waarvoor appellante medicatie krijgt, die echter weinig helpt. Uiteindelijk lijkt volgens de verzekeringsarts sprake te zijn van spanningshoofdpijn en migraine. De geduide functies zijn echter fysiek licht en belasten het hoofd niet zwaar. Daarom is appellante volgens de verzekeringsarts geschikt voor deze functies.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op het spreekuur van 13 mei 2015 lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarbij had deze arts de beschikking over een medicatieoverzicht tot en met 7 mei 2015. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staan de mate en de ernst van de hoofdpijnklachten een werkhervatting in de passende werkzaamheden niet in de weg. Met de overige bekende klachten en beperkingen aan onder andere de longen is bij de functieduiding al rekening gehouden. Ook is tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een depressief toestandsbeeld. Appellante kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geschikt worden geacht voor de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies.
4.4.
De in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 5 november 2015 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante geschikt is te achten voor de eerder geduide functies, voor onjuist te houden. Deze informatie geeft weer dat er in oktober 2015 spanningsklachten zijn, waarvoor appellante inmiddels gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts heeft. Dit ziet echter op een periode meer dan een half jaar na de datum hier in geding, 13 april 2015. Met het medicatieoverzicht tot en met 7 mei 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze rekening gehouden. Uit de latere medicatieoverzichten blijkt ook niet van een wezenlijk ander medicatiegebruik dan die eerder bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bekend was en bij de beoordeling is meegewogen.
4.5. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie overgelegd die het standpunt van appellante onderbouwt dat zij per 13 april 2015 niet geschikt zou zijn voor de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 13 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.M.M. van Dalen

SS