Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
4 november 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens kortademigheid, duizeligheid en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant op de datum van 20 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in een eerder stadium door de rechtbank bevestigd.
De Centrale Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant geen objectieve medische informatie heeft ingebracht die de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv in twijfel trekt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep, die onder andere stelden dat er onvoldoende rekening was gehouden met de informatie van zijn psychiater, als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en niet gegrond verklaard.
De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de psychische klachten van appellant en dat de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2014 juist is. De Raad bevestigt dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.