ECLI:NL:CRVB:2016:4271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
15/7315 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart wegens gebrek aan medische noodzaak

Op 9 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart had ingediend. De aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf afgewezen op basis van een medisch advies van de GGD, waarin werd geconcludeerd dat de appellant in staat was om een afstand van meer dan 100 meter te lopen. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij minder dan 100 meter kan lopen en dat zijn andere lichamelijke beperkingen, zoals rugbeperkingen, onvoldoende waren meegewogen. Hij stelde ook dat de medisch adviseur de informatie van zijn orthopedisch chirurg verkeerd had geïnterpreteerd.

De Raad heeft vastgesteld dat het college zich terecht had gebaseerd op de adviezen van de GGD, die zorgvuldig tot stand waren gekomen. De medisch adviseur had in zijn advies rekening gehouden met de diverse aandoeningen van de appellant en had geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om een afstand van 100 meter te lopen en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische adviezen in de besluitvorming van bestuursorganen en bevestigt dat een college gerechtigd is om zich te baseren op de conclusies van externe deskundigen, mits deze adviezen voldoen aan de gestelde eisen.

Uitspraak

15/7315 BABW
Datum uitspraak: 9 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
25 september 2015, 14/2685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 december 2013 heeft het college de aanvraag van appellant om een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder afgewezen. Hieraan heeft het college een medisch advies van 12 november 2013 van de GGD ten grondslag gelegd.
1.2.
Bij besluit van 15 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2013 ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de GGD op voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de juistheid van de bevindingen en de conclusies in het advies zou moeten worden getwijfeld. Dat in het verleden wel een gehandicaptenparkeerkaart aan appellant is verleend, maakt niet dat het college gehouden is opnieuw een gehandicaptenparkeerkaart te verstrekken.
2.1.
Naar aanleiding van in beroep door appellant overgelegde brieven van de radioloog en de orthopedisch chirurg, heeft de GGD op 5 maart 2015 een aanvullend advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de overgelegde informatie geen aanleiding geeft om het eerdere advies te wijzigen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de adviezen van de GGD voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De mededeling van appellant dat hij minder dan 100 meter kan lopen en de door hem overgelegde informatie van Lifestyle leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het college heeft de afwijzing van de gehandicaptenparkeerkaart dan ook kunnen baseren op de adviezen van de GGD. Voor zover het college eerder een tijdelijke gehandicaptenparkeerkaart aan appellant heeft verstrekt, leidt dit er niet toe dat het college gehouden is opnieuw een gehandicaptenparkeerkaart af te geven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij minder dan 100 meter kan lopen. Volgens appellant is onvoldoende meegewogen dat hij naast kniebeperkingen ook andere lichamelijke beperkingen heeft, waaronder rugbeperkingen. Ook nemen de voorgeschreven kniebrace en het gebruik van krukken de beperkingen onvoldoende weg. Verder heeft de medisch adviseur de brief van orthopedisch chirurg P. Feczko verkeerd geïnterpreteerd. Tot slot is onvoldoende meegewogen dat appellant enkel kan uitstappen als het portier van de auto volledig is geopend, hetgeen alleen mogelijk is op een gehandicaptenparkeerplaats.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kunnen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.
4.4.
Een bestuursorgaan is gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van een externe deskundige indien het door de deskundige uitgebrachte advies naar inhoud en wijze van totstandkoming voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
4.5.
Het college heeft aan het bestreden besluit het medisch advies van 12 november 2013 ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat de medisch adviseur door middel van eigen onderzoek en op basis van informatie van de orthopedisch chirurg en de huisarts heeft vastgesteld dat appellant bekend is met diverse aandoeningen en beperkingen van het bewegingsapparaat. Na een recente operatieve behandeling van de rechterknie van appellant is deze voorzien van een brace. Hierdoor is het looppatroon van appellant verbeterd en kan hij ook zonder krukken lopen. Op grond van de beschikbare gegevens concludeert de medisch adviseur dat appellant redelijkerwijs een grotere afstand dan 100 meter moet kunnen afleggen. Er is geen medische noodzaak voor een gehandicaptenparkeerkaart.
4.6.
Op 5 maart 2015 heeft de GGD een aanvullend advies uitgebracht. Hierin is vermeld dat de door appellant in beroep overgelegde brieven van zijn behandelaars geen aanleiding geven om het advies van 12 november 2013 te herzien.
4.7.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uit het advies van 12 november 2013 blijkt dat de medisch adviseur de door appellant gestelde rugbeperkingen in zijn onderzoek heeft betrokken en dat hij hierover heeft vastgesteld dat appellant een redelijk goede rugfunctie heeft. Appellant heeft zijn standpunt dat het gebruik van de brace en de krukken de loopbeperkingen onvoldoende wegnemen, niet met medische stukken onderbouwd. Verder heeft appellant niet met medische stukken onderbouwd dat hij niet in staat is om een afstand van 100 meter te lopen. Dat dit blijkt uit de brief van orthopedisch chirurg Feczko van
9 december 2014 en dat de medisch adviseur deze brief in het aanvullend advies verkeerd heeft geïnterpreteerd, volgt de Raad niet. In de brief is immers vermeld dat Feczko zich onthoudt van een uitspraak over het standpunt van appellant dat hij met krukken minder dan 100 meter kan lopen. De adviezen zijn verder voldoende inzichtelijk gemotiveerd en in het aanvullend advies is duidelijk uiteengezet waarom de door appellant overgelegde medische informatie niet leidt tot een gewijzigd standpunt over de beperkingen van appellant. Er is dan ook geen aanleiding om aan de inhoud van de adviezen te twijfelen en het college heeft de afwijzing van de gehandicaptenparkeerkaart dan ook op de adviezen kunnen baseren.
4.8.
Tot slot is de door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij is aangewezen op een gehandicaptenparkeerplaats omdat het autoportier volledig moet kunnen worden geopend, een omstandigheid die buiten het toepasselijke beoordelingskader valt, daargelaten dat appellant ook dit standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Dogan

NK