Uitspraak
17 juni 2015, 14/3714 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering van appellante, die door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was herzien op basis van het feit dat appellante als thuiswonende studerende werd aangemerkt. De minister had in juli 2013 studiefinanciering toegekend, maar deze werd herzien omdat appellante volgens de minister niet op het basisregistratiepersonen (brp)-adres woonde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het rapport van een huisbezoek, dat de minister ten grondslag had gelegd aan zijn besluit, niet voldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat zij niet op het brp-adres woonde. Appellante stelde dat zij midden in een verhuizing zat en dat dit een vertekend beeld had gegeven van haar woon- en leefsituatie. Ze voerde aan dat ze wel degelijk op het brp-adres had gewoond en overhandigde bewijsstukken ter ondersteuning van haar standpunt.
De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het rapport van het huisbezoek voldoende feitelijke basis bood voor de conclusie van de minister. De verklaring van de hoofdbewoner van het brp-adres, die had verklaard dat appellante slechts sporadisch op dat adres verbleef, werd als geloofwaardig beschouwd. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij op het brp-adres haar hoofdverblijf had en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.